ECLI:NL:RBDHA:2024:7453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.15687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de ophouding te lang had geduurd en dat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling.

De rechtbank overwoog dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding begint op het moment dat de vreemdeling aankomt op de plaats bestemd voor verhoor. In dit geval was eiser op 10 april 2024 om 11:55 uur aangekomen en om 16:00 uur in bewaring gesteld, wat binnen de wettelijk voorgeschreven termijn viel. De rechtbank oordeelde dat de overbrenging van eiser van het cellencomplex naar de plaats van verhoor, die ongeveer vier uur duurde, redelijk was.

Daarnaast stelde de rechtbank vast dat de staatssecretaris niet volledig had voldaan aan de informatieplicht, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. Eiser was mondeling geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling en had toegang tot rechtsbijstand. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen aanleiding was voor een minder ingrijpende maatregel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15687

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. H. Palanciyan,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

gemachtigde: mr. K. Nuninga.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Kupelian, waarnemer van zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser.
Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
3. Eiser stelt dat de ophouding te lang heeft geduurd, nu die op 10 april 2024 om 08:00 uur is aangevangen en eiser op 10 april 2024 om 16:00 uur in bewaring is gesteld. Ook valt volgens eiser niet in te zien waarom de overbrenging van eiser van het cellencomplex naar een plaats van verhoor vier uur heeft geduurd gezien de korte afstand tussen beide plekken.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Een vreemdeling mag op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw niet langer dan zes uren worden opgehouden. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat eiser - na zijn heenzending uit strafrechtelijke detentie – is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, te weten het Bureau Vreemdelingenpolitie te Amsterdam, waar hij op 10 april 2024 om 11:55 uur aankwam. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding een aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor [1] en niet het moment van de overname na strafrechtelijke heenzending zoals eiser suggereert. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat eiser op 10 april 2024 om 16:00 uur in bewaring is gesteld. Dit betekent dat eiser binnen de voorgeschreven termijn van zes uur in bewaring is gesteld. Voor zover eiser stelt dat de overbrenging te lang heeft geduurd, slaagt dit evenmin. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [2] kan, gelet op alle omstandigheden die bij het vervoer een rol kunnen spelen, een totale duur van de overbrenging, inclusief eventuele wachttijd, van een vreemdeling van maximaal tien uur als redelijk worden aangemerkt. Omdat in het geval van eiser de totale duur van de overbrenging (het transport) ongeveer vier uur heeft bedragen, is er hier nog steeds sprake van een redelijke duur. Deze beroepsgrond faalt.
4. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting gesteld dat uit het dossier niet volgt wanneer eiser na het opleggen van de maatregel is overgebracht naar het detentiecentrum en of dit binnen 24 uur is gebeurd. Dit betoog slaagt niet, reeds omdat eiser zelf desgevraagd ter zitting heeft aangegeven dat hij na het opleggen van de maatregel op 10 april 2024 dezelfde dag nog naar Rotterdam is gebracht. Voor het oordeel dat eiser te lang in een niet-gespecialiseerde inrichting heeft verbleven, bestaat dan ook geen grond.
5. Eiser voert aan dat niet is voldaan aan de informatieplicht die volgt uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) door de maatregel niet schriftelijk in een taal die eiser verstaat uit te reiken. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 [3] . De informatiebrief volstaat niet.
5.1
Ten aanzien van de informatievoorziening stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen waarom specifiek hij in bewaring is gesteld. Er is daarom sprake van een gebrek.
5.2
De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Hierbij is het volgende relevant. Weliswaar is eiser niet schriftelijk op de hoogte gesteld van de redenen voor de inbewaringstelling, maar deze redenen zijn wel mondeling met behulp van een tolk in eisers taal tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aan eiser voorgehouden. Eiser is dus wel op de hoogte gebracht van de redenen van de inbewaringstelling voordat deze aanving. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding te betwijfelen dat de algemene informatiefolder hem is uitgereikt, omdat dit volgt uit het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 10 april 2024 (M110). De folder is opgesteld in de Arabische taal, waarin staat dat hij in beroep kan gaan tegen de opgelegde maatregel. De rechtbank ziet geen aanleiding de staatssecretaris te verzoeken de folder aan het dossier toe te voegen om dit te verifiëren. De rechtbank is er namelijk ambtshalve mee bekend welke algemene informatie in de folder is vermeld. Verder is aan eiser wél kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat namens hem ook kort na het opleggen van de maatregel beroep ingesteld. Eiser is daarom niet in zijn belangen geschaad. Een belangenafweging valt daarom niet in eisers voordeel uit.
5.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het feit dat verweerder zijn werkwijze tot op heden niet heeft aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, al maakt dat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt. Er moet een individuele belangenafweging worden gemaakt. Onder 4.2 heeft de rechtbank uiteengezet waarom zij meent dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. De beroepsgronden slagen niet.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris met een lichter middel had moeten volstaan omdat hij wil meewerken.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft in de maatregel van bewaring duidelijk toegelicht dat en waarom een minder ver strekkende maatregel niet is aangewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is [4] .
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9607.
2.O.m. de uitspraak van 31 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AS2587
4.ECLI:EU:C:2022:858.