ECLI:NL:RBDHA:2024:745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL23.34524 29 33
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraakse broers op grond van ongeloofwaardige afkomst en verwestering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in de asielprocedures van drie Iraakse broers, die asiel hadden aangevraagd in Nederland. De asielaanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als ongegrond beschouwde. De rechtbank heeft de beroepen van de broers, die in de verlengde asielprocedure waren ingediend, behandeld samen met de beroepen van hun ouders. De broers stelden dat zij een westerse levensstijl hadden ontwikkeld en dat zij niet konden terugkeren naar Irak vanwege hun Iraanse afkomst. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de gestelde Iraanse afkomst ongeloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat de broers zich bij terugkeer naar Irak konden aanpassen aan de daar geldende normen en waarden, en dat hun verwestering geen grond voor vluchtelingschap opleverde. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.34524, NL23.34529 en NL23.34533
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [naam 3], V-nummer: [nummer 3] , eiser I
[naam 1], V-nummer: [nummer 1] , eiser II
[naam 2], V-nummer: [nummer 2] , eiser III hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. D. van Elp), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 26 oktober 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de beroepen van de ouders van eisers met zaaknummers NL23.34511 en NL23.34518, op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] , [geboortedatum 2] en [geboortedatum 3] . Zij hebben de Iraakse nationaliteit. Eisers zijn broers van elkaar.
2. Op 22 mei 2015 heeft de moeder van eisers mede namens eisers een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen als ongegrond bij besluit van 20 juni 2017. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Eisers I en II hebben op 28 februari 2022 opvolgende asielaanvragen ingediend. Op 2 januari 2023 heeft eiser III een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eisers I en II hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij een in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl hebben en daarom niet kunnen terugkeren naar Irak. Eiser I heeft verder aan zijn
asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een Iraanse afkomst heeft en dat hij geen geloof aanhangt. Eiser III heeft aan zijn asielaanvraag de Iraanse afkomst van zijn vader en de daardoor ontstane problemen ten grondslag gelegd.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Ten aanzien van eiser I heeft verweerder overwogen dat de gestelde Iraanse afkomst ongeloofwaardig wordt geacht. Verder heeft verweerder overwogen dat de verklaringen van eiser I over zijn opvattingen over religie geloofwaardig worden geacht en dat hij daarom mogelijk als afvallige zal worden gezien bij terugkeer. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat eiser I problemen zal krijgen met de Iraakse autoriteiten of de bevolking vanwege zijn opvattingen over religie. Verweerder heeft verder geloofwaardig geacht dat eisers I en II een westerse levensstijl hebben ontwikkeld in Nederland. Verweerder heeft overwogen dat dit geen verwestering betreft in de zin van WI1 2019/1. Het gaat namelijk niet om een westerse levensstijl waaraan een godsdienstige of politieke overtuiging ten grondslag ligt of om gedrag dat niet of zeer moeilijk aan te passen is. Bij terugkeer naar Irak kunnen eisers I en II zich aanpassen. Ten aanzien van eiser III heeft verweerder overwogen dat ongeloofwaardig is geacht dat eisers vader een Iraanse afkomst heeft en dat hierdoor problemen zijn ontstaan. Daarbij verwijst verweerder naar de afwijzende besluiten op de asielaanvragen van de broers en ouders van eiser III.
5. Eisers voeren daartegen het volgende aan. Allereerst verwijzen ze naar de beroepsgronden die zijn ingediend in de zaak van hun vader met betrekking tot de Iraanse afkomst, omdat de zaak van hun vader veel overeenkomsten heeft met de zaken van eisers. Verder heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van verwestering in de zin van WI 2019/1. Ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het gedrag van eisers niet moeilijk is aan te passen bij terugkeer naar Irak. Eiser I is niet gelovig en van hem kan niet worden verwacht dat hij doet alsof hij dat wel is. Hierbij verwijzen eisers naar informatie over atheïsten en het hebben van een afwijkende levens- of kledingstijl in het algemeen ambtsbericht Irak van 2023. Eiser I heeft weliswaar tot zijn 14e levensjaar in Irak gewoond, maar dit is relatief nietszeggend nu hij zich weinig kan herinneren van het grootste deel van zijn jeugd en in Nederland de pubertijd door heeft gemaakt. Eisers II en III zijn bovendien op een nog jongere leeftijd naar Nederland gekomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Iraanse afkomst
6. In een afzonderlijke uitspraak op de beroepen van de ouders van eisers, met zaaknummers NL23.34511 en NL23.34518, heeft de rechtbank vandaag geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de vader van eisers een Iraanse afkomst heeft en dat hij daardoor te maken heeft gehad met problemen. Dit maakt dat verweerder ook niet ten onrechte de Iraanse afkomst van eiser I ongeloofwaardig heeft geacht. Ook heeft verweerder niet ten onrechte het relaas van eiser III, waarin verwezen wordt naar de Iraanse afkomst van de vader van eisers en de daardoor ontstane problemen, ongeloofwaardig geacht.
1. Werkinstructie.
Verwestering
7. Verweerder heeft het beroep van eisers I en II op verwestering beoordeeld aan de hand van WI 2019/1 (‘het beoordelen van asielaanvragen van verwesterde vrouwen’). Hierin heeft verweerder een toetsingskader neergelegd voor de beoordeling van asielaanvragen met verwestering als motief, waarbij de uitgangspunten uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn verdisconteerd.2
In WI 2019/1 is beschreven dat op de hoofdregel dat verwestering geen grond is voor vluchtelingschap twee uitzonderingen mogelijk zijn. De eerste uitzondering is
dat verwestering uitingsvorm is van godsdienstige of politieke overtuiging. De tweede uitzondering houdt in dat er gevaar is voor vervolging op grond van toegedichte politieke en/of religieuze overtuiging vanwege persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, die ook niet verborgen kunnen worden gehouden. Voor elk van de uitzondering is een specifiek kader uitgewerkt aan de hand waarvan de beoordeling moet plaatsvinden. In de WI is verder beschreven dat bij verwesterde mannen afhankelijk van de landeninformatie zal moeten worden beoordeeld of de verwestering ook tot vluchtelingrechtelijke vervolging of een reëel risico kan leiden en dat de lat voor hen in het algemeen hoger ligt.
8. Ten aanzien van de eerste uitzondering heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van een godsdienstige of politieke overtuiging die aan de verwestering ten grondslag ligt. Eiser I en II hebben namelijk niet aangegeven dat hun westerse levensstijl een uitingsvorm is van een godsdienstige of politieke overtuiging. Ten aanzien van de tweede uitzondering heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van gedrag dat niet of zeer moeilijk aan te passen is. De levensstijl waarover eisers I en II hebben verklaard – onder meer het naar de kroeg gaan, het hebben van een vriendin, het omgaan met Nederlandse vrienden en veel sporten - heeft verweerder niet als zodanig hoeven aan te merken. Dat eisers Arabische taal niet (goed) spreken, maakt ook niet dat sprake is van een uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken. Verweerder heeft er voorts op kunnen wijzen dat uit informatie uit het algemeen ambtsbericht Irak van 2023 blijkt dat jongeren in Bagdad, de voormalige woonplaats van eisers, zich minder conformeren aan gangbare kledingstijlen en dat in Irak in steeds toenemende mate bij jongeren een toenemende mate van secularisering, oftewel verminderde religiositeit, is waar te nemen.
9. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers I en II niet onder de twee uitzonderingen zoals beschreven in WI 2019/1 vallen en dat hun verwestering dus geen grond voor vluchtelingschap als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag oplevert. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eisers, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van hen kan worden verwacht dat zij zich bij terugkeer naar Irak aanpassen aan de daar geldende normen en waarden.
2 Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, ECLI:NL:RVS:2018:3736 en ECLI:NL:RVS:2018:3737.
Conclusie
10. De asielaanvragen van eisers zijn terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen van eisers zijn ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR33151707

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.