In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich richtte tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had een ingebrekestelling ingediend, omdat er geen beslissing was genomen binnen de wettelijk gestelde termijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser was verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2023/3, dat van kracht is sinds 27 januari 2023. Hierdoor was de termijn voor het nemen van een besluit nog niet verstreken op het moment dat eiser de ingebrekestelling indiende.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de termijn voor het beslissen op de aanvraag nog niet was verstreken. Dit betekent dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de verweerder, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Als gevolg hiervan heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 18 maart 2024. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak.