In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Syrische vluchteling die met een Venezolaans paspoort Nederland is binnengekomen. Eiser, geboren in Aleppo, heeft op 22 maart 2024 asiel aangevraagd, waarbij hij stelde te vrezen voor vervolging in Syrië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet kon aantonen dat zijn Venezolaanse paspoort vals was. Eiser heeft wisselend verklaard over de echtheid van het paspoort en de wijze van verkrijging, wat volgens de staatssecretaris zijn geloofwaardigheid ondermijnde.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet in contact te treden met de Venezolaanse ambassade, ondanks dat eiser de nodige stappen had ondernomen om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn zwager, die ook een asielaanvraag had ingediend, samen gereisd hebben en een vergelijkbaar relaas hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond onterecht was en dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag, waarbij alle ingediende gronden in acht moeten worden genomen.
De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.625,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er al inhoudelijk op het beroep is beslist. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 30 april 2024.