ECLI:NL:RBDHA:2024:7411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL24.13313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en ongegrondverklaring van beroep inzake vreemdelingenrechtelijke maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 8 april 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De staatssecretaris had aangegeven dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Spanje op basis van de Dublinverordening, en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld bij de overdracht, maar de rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop van 7 dagen voor het indienen van het claimverzoek aan Spanje niet als onvoldoende voortvarend kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en werd openbaar gemaakt op 11 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13313
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Stap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.S. Choukti. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1983.

De gronden van de maatregel van bewaring

2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Spanje als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
De voortvarendheid
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht. Er is namelijk pas 9 dagen na de inbewaringstelling een claimverzoek verzonden naar Spanje.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft op 28 maart 2024 zijn asielaanvraag ingetrokken. Daarom is op 29 maart 2024 (intern) het claimverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, sub a van de Dublinverordening ingetrokken. Vervolgens is een nieuw claimverzoek opgesteld op grond van artikel 18, eerste lid, sub b van de Dublinverordening. Dit claimverzoek is verzonden aan Spanje op 4 april 2024. De rechtbank is van oordeel dat dit tijdsverloop van 7 dagen niet onvoldoende voortvarend is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.