In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Mauritaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1995, diende op 11 februari 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 10 januari 2024 door de staatssecretaris als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 12 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak overschreden, maar uiteindelijk op 22 maart 2024 uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser bescherming kan inroepen bij de Mauritaanse autoriteiten. Eiser heeft aangegeven dat hij bedreigd wordt door een schuldeiser, [A], en dat eerdere pogingen om bescherming te zoeken bij de autoriteiten niet hebben geleid tot enige hulp, maar juist tot meer bedreigingen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk bescherming kan krijgen, en dat de argumenten van de staatssecretaris niet voldoende onderbouwd zijn.
De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de staatssecretaris in asielzaken, vooral wanneer er sprake is van bedreigingen en een gebrek aan bescherming in het land van herkomst.