ECLI:NL:RBDHA:2024:74

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
09/659092 / KG ZA 23-1112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en voogdij in kort geding over afgifte kinderen aan vader

In deze zaak, die op 5 januari 2024 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de moeder, die momenteel verblijft in een detentiecentrum, een verbod op de afgifte van haar kinderen aan de vader, die hen naar Zweden wil brengen. De moeder stelt dat de Staat der Nederlanden en Stichting Nidos onrechtmatig handelen door de kinderen zonder een bevel van de kinderrechter aan de vader af te geven. De moeder heeft eerder hoger beroep ingesteld tegen een Zweeds vonnis waarin de vader het eenhoofdig gezag over de kinderen is toegekend. Dit vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de moeder niet gegrond is, omdat de erkenning en tenuitvoerlegging van het Zweedse vonnis in Nederland mogelijk is zonder dat er eerst een bevel van de rechtbank Den Haag nodig is. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de moeder af en stelt dat de medewerking aan de tenuitvoerlegging van het Zweedse vonnis niet onrechtmatig is. De kosten van het geding worden eveneens aan de moeder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/659092 / KG ZA 23-1112
Vonnis in kort geding van 5 januari 2024
in de zaak van
[eisende partij] ,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres, nu verblijvende in het detentiecentrum [luchthaven] te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J. van der Woude te Amsterdam,
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid), zetelende te Den Haag,Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de staat
advocaat: mr. A.T.M. Ten Broeke,
en
de
Stichting Nidos, zetelende te Utrecht,
gedaagde,
hierna te noemen: stichting Nidos
De staat en stichting Nidos zijn vrijwillig verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het emailbericht van mr. van der Woude van 29 december 2023;
- de mondelinge behandeling van 29 december 2023, waarbij door de staat pleitaantekeningen en producties zijn overgelegd;
- de mail van 29 december 2023 van mr. Ten Broeke te 17:08 uur met het Zweedse vonnis als bijlage.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en wat er op de zitting is gezegd, wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De moeder is gehuwd geweest met [naam 1] , hierna te noemen de vader. Uit dit huwelijk zijn geboren [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 en [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2016, hierna te noemen: de kinderen. De moeder en [naam 1] worden hierna gezamenlijk ook als de ouders aangeduid.
2.2.
In een tussen de ouders gevoerde procedure, waarbij de vader werd vertegenwoordigd door een advocaat en de moeder door [naam 2] , heeft Helsingborgs District Court op 5 december 2022 een vonnis gewezen. Hierin is het volgende opgenomen:
JUDGMENT
[naam 1] is to have sole custody of the parties’ children, [kind 1] (…) and [kind 2] (..).
De District Court orders [eisende partij] on penalty of a fine of SEK 25 000 to hand over [kind 1] to [naam 1] and, on penalty of a fine of SEK 25 000, to hand over [kind 2] (…) to [naam 1] .
The interim judgement previously issued by the District Court no longer applies.
2.3.
De moeder heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld bij de Scania en Blekinge court of appeal. Het vonnis van 31 januari 2023 vermeldt het volgende:
The Court of Appeal does not grant leave to appeal. The decision of the District Court therefore stands.
Reason for the decision
An appeal ruling can be only examined if the Court of Appeal had granted leave to appeal.
Leave to appeal may be granted pursuant to Chapter 49, Section 14 of the Code of Judicial Procedure if:
There a reasons to doubt that the conclusion reached by the District Court is correct;
If is not possible to assess whether or not the conclusion reached by the District Court is correct without granting such leave to appeal;
It is important for the application of the law that the appeal be examined by a higher court; or
There are otherwise exceptional grounds for examining the appeal.
The Court of Appeal has reviewed all the documents in the case and reached the conclusion that there are no grounds to grant leave to appeal in this matter.
The decision may be appealed by 28 February 2023 at the latest.
2.4.
Op 21 november 2023 is door het Openbaar Ministerie in Zweden een Europees Aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen de moeder. In het daartoe opgestelde SIRENE-formulier is vermeld: “ [eisende partij] unlawfully separated the children [kind 1] (born in 2013) and [kind 2] (born in 2016) from their legal guardian [naam 1] who had sole custody of the children under a final and non-appealable judgment of 28 April 2023.”
2.5.
De moeder is met de kinderen op 28 december 2023 Nederland ingereisd en op de luchthaven [luchthaven] aangehouden en op 29 december 2023 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld.
2.6.
Bij beschikking van 29 december 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland is stichting Nidos belast met de voorlopige voogdij over de kinderen.

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad – de gedaagden te verbieden om haar kinderen [kind 1] en [kind 2] af te geven aan enig persoon met het doel hen naar Zweden te brengen, tenzij:
  • de kinderrechter in de rechtbank Den Haag hiertoe bij beschikking als bedoeld in artikel 13, eerste lid Wuk een bevel zal hebben gegeven;
  • de tenuitvoerlegging van dit bevel niet meer kan worden opgeschort door een hoger beroep tegen de betreffende beschikking;
alles op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per kind in het geval van elke overtreding van het te geven verbod, met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
3.2.
De moeder stelt dat het Openbaar Ministerie en stichting Nidos voornemens zijn om de kinderen af te geven aan de vader, die hen mee naar Zweden wil nemen. Hiertegen verzet zij zich omdat zij dit niet in het belang van de kinderen acht. De kinderen hebben al een aantal jaar geen contact met de vader gehad. Het gaat daarom om een gedwongen afgifte waarvoor krachtens artikel 13 Uitvoeringswet Internationale Kinderontvoering eerst een bevel van de kinderrechter in Den Haag nodig is. Hierover moeten de kinderen ook worden gehoord. Door zonder daartoe strekkend bevel van de kinderrechter de kinderen aan de vader over te dragen, handelen de staat en stichting Nidos onrechtmatig jegens de moeder.
3.3.
De staat en stichting Nidos voeren verweer dat, voor zover nodig, hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De vordering van de moeder is gegrond op een onrechtmatige daad, die zich hier in Nederland voordoet. Op grond van artikel 7, aanhef, onder 2, van Brussel I-bis verordening komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Het Nederlandse recht is van toepassing gelet op het bepaalde in artikel 4 Rome II-verordening.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
De vraag die ter beantwoording aan de voorzieningenrechter voorligt is of de staat en de stichting Nidos onrechtmatig jegens de moeder handelen indien zij de kinderen aan de vader afgeven zonder eerst een – in kracht van gewijsde gegane – beslissing ex artikel 13 van de Uitvoeringswet Internationale Kinderontvoering (hierna: “de Uitvoeringswet”) afwachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en licht dit als volgt toe.
4.3.
Vast staat dat bij vonnis van de Zweedse rechter van 5 december 2022 de vader het eenhoofdig gezag over de kinderen is toegekend en uit het SIRENE-formulier volgt dat dit vonnis inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. Omdat dit vonnis na 1 augustus 2022 is gewezen, moet de vraag of dit vonnis voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt, worden beantwoord aan de hand van de verordening Brussel II-ter. Zweden en Nederland zijn beide lidstaten van de Europese Unie. In het vonnis is een beslissing genomen ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 sub 7 van de Verordening Brussel II-ter.
4.4.
Op grond van artikel 30 en artikel 34 van de verordening Brussel II-ter wordt de beslissing van 5 december 2022 van de District Court Helsingborgs te Zweden van rechtswege erkend en kan deze beschikking in Nederland ten uitvoer worden gelegd indien aan de in die bepalingen vermelde voorwaarden is voldaan.
4.5.
De voorzieningenrechter volgt de moeder niet in haar betoog dat er eerst een bevel van de rechtbank Den Haag nodig is voordat tot afgifte van de kinderen kan worden overgegaan. Artikel 13 van de Uitvoeringswet waarnaar de moeder verwijst, ziet op zaken waarin sprake is van een internationale kinderontvoering en waarin een persoon/instelling die met het gezag over een kind is belast een procedure kan starten tot teruggeleiding van een kind naar diens gewone verblijfplaats waarvandaan het zonder toestemming van de gezaghebbende ouder is meegenomen of wordt weggehouden. Van een dergelijke kinderontvoeringsprocedure is geen sprake. De vader heeft op grond van een gerechtelijke procedure ten gronde het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft gekregen, pas nadat de moeder de kinderen vanuit hun gewone verblijfplaats in Zweden naar het buitenland had overgebracht. De beslissing ten gronde die door de Zweedse rechtbank is gegeven, komt, zoals hiervoor uiteengezet, in Nederland voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking. Een bevel van de rechtbank Den Haag als bedoeld in artikel 13 Uitvoeringswet is daarvoor niet nodig.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat medewerking aan tenuitvoerlegging van die rechterlijke beslissing dan ook niet onrechtmatig is jegens de moeder. De vordering van de moeder wordt al daarom afgewezen en de vordering ten aanzien van de proceskosten eveneens.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op
5 januari 2024.
hb