In deze zaak, die op 5 januari 2024 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de moeder, die momenteel verblijft in een detentiecentrum, een verbod op de afgifte van haar kinderen aan de vader, die hen naar Zweden wil brengen. De moeder stelt dat de Staat der Nederlanden en Stichting Nidos onrechtmatig handelen door de kinderen zonder een bevel van de kinderrechter aan de vader af te geven. De moeder heeft eerder hoger beroep ingesteld tegen een Zweeds vonnis waarin de vader het eenhoofdig gezag over de kinderen is toegekend. Dit vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de moeder niet gegrond is, omdat de erkenning en tenuitvoerlegging van het Zweedse vonnis in Nederland mogelijk is zonder dat er eerst een bevel van de rechtbank Den Haag nodig is. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de moeder af en stelt dat de medewerking aan de tenuitvoerlegging van het Zweedse vonnis niet onrechtmatig is. De kosten van het geding worden eveneens aan de moeder opgelegd.