ECLI:NL:RBDHA:2024:7374
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in beroep was gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag. Verzoekster had op 25 oktober 2023 beroep ingesteld omdat er geen tijdige beslissing was genomen. Op 26 januari 2024 heeft de Staatssecretaris aan verzoekster laten weten dat de aanvraag was ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank kan op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten van verzoekster. Aangezien het beroep gegrond is, heeft verzoekster recht op een vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld en heeft op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding van € 437,50 toegekend. Dit bedrag is berekend op basis van het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en deze uitspraak is bekendgemaakt op 5 maart 2024.