ECLI:NL:RBDHA:2024:7366
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake tijdelijke bescherming Oekraïense verzoekers
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoekers, allen van Oekraïense nationaliteit, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming op basis van Richtlijn 2001/55/EG. Dit primaire besluit werd genomen op 4 september 2023. Na het indienen van bezwaar hebben de verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 14 maart 2024 heeft de Staatssecretaris beslist op het bezwaarschrift van de verzoekers, maar zij hebben geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter constateerde dat er geen beroepsprocedure loopt tegen het bestreden besluit, wat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.