In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.J.P. Cats, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In het primaire besluit van 4 augustus 2023 werd de aanvraag afgewezen, waarna verzoekster op dezelfde dag een verzoekschrift indiende bij de voorzieningenrechter om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening, en er geen beletselen waren om deze toe te wijzen, werd het verzoek toegewezen. De voorzieningenrechter gebiedde de Staatssecretaris om zich te onthouden van maatregelen tot verwijdering of uitzetting van verzoekster totdat op het bezwaar was beslist.
Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die op € 875,- werden vastgesteld, gebaseerd op het Besluit Proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.