Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties,
- de mondelinge behandeling van 22 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van de VOF.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die op 5 april 2024 door de kantonrechter in Den Haag is behandeld, vorderde de eisende partij, een vennootschap onder firma (V.O.F.), een verbod op het gebruik van de handelsnaam en het beeldmerk door de gedaagde partij, H.O.D.N. [handelsnaam 1]. De V.O.F. stelde dat de gedaagde partij inbreuk maakte op haar handelsnaam en intellectuele eigendomsrechten, aangezien de gedaagde partij sinds november 2021 dezelfde handelsnaam gebruikte voor een vergelijkbare onderneming. De V.O.F. voerde aan dat zij de handelsnaam ' [handelsnaam 2] ' sinds 1 juli 2018 voert en dat de gedaagde partij zonder toestemming dezelfde naam gebruikt, wat verwarring bij het publiek veroorzaakt. De gedaagde partij betwistte de vorderingen en stelde dat hij de handelsnaam rechtmatig had overgenomen van [naam 1], de vennoot van de V.O.F., en dat de V.O.F. nooit actief was onder de naam ' [handelsnaam 2] '. De kantonrechter oordeelde dat de V.O.F. voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen en dat er sprake was van verwarringwekkende gelijkenis tussen de handelsnamen. De rechter verbood de gedaagde partij het gebruik van de handelsnaam en het beeldmerk en legde een dwangsom op voor elke dag dat de overtreding voortduurde. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen van de gedaagde partij afgewezen.