Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, het beroep van eiser inzake NL23.34020 gegrond verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd opgedragen om binnen acht weken op de aanvraag van eiser te beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft op 21 januari 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit opvolgend beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank oordeelt dat als een opvolgend beroep niet tijdig wordt ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen, het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Dit is in lijn met het beleid van de rechtbank, dat stelt dat het opleggen van een tweede dwangsom voordat de eerste is volgelopen, in strijd is met het systeem van deze beroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris tot en met 5 februari 2024 de tijd had om een besluit te nemen. Ten tijde van het instellen van het beroep op 21 januari 2024 was de termijn voor het nemen van een besluit nog niet verstreken.
Aangezien er geen besluit is genomen door de staatssecretaris, kan deze pas vanaf 6 februari 2024 een dwangsom verbeuren. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. Eiser kan binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.