ECLI:NL:RBDHA:2024:73

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
AWB 23/10456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na toewijzing visumaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 januari 2024, wordt een geschil behandeld over de proceskostenvergoeding in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres had een visum kort verblijf aangevraagd, welke aanvraag op 6 september 2023 door de Minister van Buitenlandse Zaken werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld en een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, wat leidde tot een uitspraak van de voorzieningenrechter op 8 september 2023, waarin het verzoek werd toegewezen. De Minister heeft daarop zijn besluit herzien en de aanvraag van eiseres ingewilligd, maar weigerde de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd, met de stelling dat zij recht heeft op deze vergoeding.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 6 september 2023, niet-ontvankelijk is, omdat eiseres haar doel met de aanvraag inmiddels heeft bereikt. Het beroep tegen het besluit van 8 september 2023 is ongegrond verklaard, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om het primaire besluit te herroepen. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure, omdat haar beroep heeft geleid tot het inwilligen van de aanvraag. Eiseres krijgt één punt voor de proceskosten, ter waarde van € 875,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/10456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Bouddount),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: M.J. Roeloffzen).

Inleiding

Eiseres heeft een visum kort verblijf gevraagd. Deze aanvraag heeft uiteindelijk geleid tot het besluit van verweerder van 6 september 2023, inhoudende de afwijzing van deze aanvraag en de ongegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar van eiseres. Tegen het besluit van 6 september 2023 heeft eiseres beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 8 september 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. [1]
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 8 september 2023 een nieuw besluit genomen, dat het besluit van 6 september 2023 vervangt. Bij het besluit van
8 september 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiseres ingewilligd. Verweerder heeft evenwel het verzoek van eiseres tot vergoeding van de proceskosten die zij in de bezwaarfase heeft gemaakt afgewezen.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
Partijen hebben de rechtbank kenbaar gemaakt geen gebruik te willen maken van hun recht om op zitting te worden gehoord. De rechtbank beslist daarom dat een zitting achterwege blijft. [2]

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd. Zij is namelijk van mening dat verweerder aan
haar ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de bezwaarfase.
2. Het beroep, voor zover dat is gericht is tegen het besluit van 6 september 2023, is niet-
ontvankelijk. Dit is om de volgende reden. Eiseres wilde met haar beroep bereiken dat de afwijzing van haar aanvraag ongedaan zou worden gemaakt. Met het vervangende besluit van 8 september 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiseres alsnog ingewilligd. Daardoor heeft eiseres het door haar beoogde doel inmiddels bereikt. Haar beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 6 september 2023, dient dan geen doel meer. Eiseres heeft zogezegd geen procesbelang meer bij haar beroep tegen het besluit van
6 september 2023.
3. Bij het besluit van 8 september 2023 heeft verweerder tevens beslist dat eiseres niet in
aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten die zij in de bezwaarfase heeft gemaakt. Eiseres is het in zoverre niet eens met het besluit van 8 september 2023. Anders gezegd: met het besluit van 8 september 2023 is verweerder niet geheel tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Het beroep van eiseres is mede gericht tegen het besluit van
8 september 2023, omdat eiseres op het punt van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase nog een belang heeft bij een beoordeling door de rechtbank. [3]
4. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Eiseres komt slechts in
aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten die zij in de bezwaarfase heeft gemaakt, indien de rechtbank het primaire besluit herroept. Voor een herroeping ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding. De reden om de aanvraag alsnog in te willigen, is gelegen in het feit dat eiseres in de bezwaarfase nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen. Deze feiten en omstandigheden waren ten tijde van het nemen van het primaire besluit bij verweerder niet bekend. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin het primaire besluit onrechtmatig is geweest, als gevolg waarvan de rechtbank dit thans zou dienen te herroepen. Het beroep van eiseres is dus ongegrond.
5. Hoewel het beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond is, is het voor eiseres
wel nodig geweest om beroep in te stellen. De indiening van het beroep heeft er namelijk uiteindelijk toe geleid dat verweerder haar aanvraag alsnog heeft ingewilligd. In die omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres heeft moeten maken voor het voeren van de beroepsprocedure. Voor het indienen van het beroepschrift krijgt eiseres één punt. Dit punt heeft een waarde van € 875,- met een wegingsfactor één. De vergoeding bedraagt daarmee € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 6 september 2023, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 8 september 2023, ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBMNE:2023:4646. Voor een overzicht van het procesverloop verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
2.Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.