ECLI:NL:RBDHA:2024:7299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Libische/Algerijnse nationaliteit, had tegen het besluit van 30 april 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 10 mei 2024, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk in de rechtbank in Groningen aanwezig waren.

De staatssecretaris had de maatregel van bewaring opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de gronden van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat de zware gronden onvoldoende waren onderbouwd. Eiser had immers aangetoond dat hij bij INLIA in Groningen verbleef en daar ondersteuning ontving. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom een lichter middel dan bewaring niet mogelijk was, gezien de omstandigheden van eiser, waaronder zijn kwetsbaarheid en medische klachten.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.400,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19061

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Libische / Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft ter zitting de grond 3i laten vallen.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. Eiser heeft de zware gronden 3b en 3i bestreden. De MOB-melding waar in het bestreden besluit over wordt gerept bevindt zich niet in het dossier. Dat eiser niet op afspraken voor gehoren is verschenen of zich niet zou hebben gehouden aan de meldplicht blijkt evenmin uit het dossier. Bij zware grond 3i ontbreekt een motivering in het besluit. De lichte gronden 4c en 4d zijn onterecht aan de maatregel ten grondslag gelegd nu eiser verblijft bij INLIA in Groningen en van deze organisatie om de 15 dagen 100 euro ontvangt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit ontvangen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3c, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om de zware gronden 3a en 3c aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nederland op voorgeschreven wijze is ingereisd, hij heeft immers verklaard dat hij zonder geldige reisdocumenten naar Nederland is gereisd. Verder heeft de staatssecretaris aan eiser terecht tegengeworpen dat eiser op 21 november 2023 een terugkeerbesluit heeft ontvangen en niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan zijn plicht Nederland te verlaten. Tot slot heeft de staatssecretaris, gezien de jurisprudentie van de Afdeling in deze, terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt over een vaste woon- of verblijfsplaats te beschikken noch over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
5. Eiser heeft aangevoerd dat niet valt in te zien dat de staatssecretaris geen lichter middel heeft toegepast. Hij verblijft in Groningen bij INLIA en via deze organisatie zou hij gaan deelnemen aan een project in Amsterdam waar hij, behalve te werken, ook bezig gaat met zijn terugkeer naar Algerije. Voorts heeft eiser gewezen op zijn kwetsbaarheid. Zijn begeleider bij INLIA heeft aangegeven dat hij problemen heeft met lezen en schrijven, waardoor hem alles verteld moet worden. Daarnaast heeft hij medische klachten, hij heeft problemen met zijn hart en hij ziet slecht. Voor dat laatste heeft hij binnenkort een afspraak met een oogarts zoals blijkt uit de overgelegde medische stukken.
5.1.
De rechtbank overweegt dat, hoewel het standpunt van de staatssecretaris dat sprake is van een risico op onttrekking (formeel) juist is, dit niet zonder meer leidt tot de conclusie dat er geen reden is om een lichter middel dan bewaring op te leggen. Uit paragraaf A5/1 van de Vc volgt immers dat toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel beperkt dient te blijven tot het strikt noodzakelijke, dat steeds moet worden nagegaan of met een lichter middel kan worden volstaan en dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit daarbij voortdurend in acht moeten worden genomen.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Zoals door eiser is aangegeven heeft hij de afgelopen tijd bij INLIA verbleven. Door deze instelling wordt hij ook begeleid en hij ontvangt een uitkering. Met behulp van deze organisatie zou eiser een traject starten in Amsterdam waarbij hij gaat werken en tegelijkertijd werkt aan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet de gelegenheid kan worden geboden om op die manier op eigen gelegenheid terug te keren. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring ook aangegeven terug te willen keren maar
eerst noggraag behandeld te willen worden voor zijn oogproblemen. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat hij door de huisarts is doorverwezen naar een oogarts in het Martiniziekenhuis. Deze omstandigheid maakt dat het niet in de reden ligt dat eiser zich aan toezicht zal onttrekken. Daarbij verblijft eiser, zoals gesteld, bij INLIA in Groningen waar hij ook een uitkering ontvangt. De staatssecretaris kan gevolgd worden in zijn standpunt dat dit weliswaar niet maakt dat eiser beschikt over een vaste verblijfplaats of voldoende middelen van bestaan maar de rechtbank volgt de redenatie van gemachtigde van eiser dat dit wel betekent dat de staatssecretaris weet waar eiser zich bevindt en dat eiser, zeker als hij daar verblijft, genoeg middelen heeft om van te leven. Dit, in combinatie met zijn kwetsbaarheid waardoor hij begeleiding van INLIA behoeft, maakt eveneens dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregelen van 14 x € 100,00- (verblijf detentiecentrum) = € 1.400,00.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van 13 mei 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1.400,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 13 maart 2024, zonder wijziging van de uitspraakdatum.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.