ECLI:NL:RBDHA:2024:7298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
NL24.3060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning en inreisverbod wegens misdrijven en bedreiging van openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, een man van Dominicaanse nationaliteit, die sinds 1992 in Nederland verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 juni 2023 besloten om de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken, omdat hij een gevaar voor de openbare orde zou vormen. Dit besluit volgde op meerdere veroordelingen van eiser voor ernstige misdrijven, waaronder een woningoverval waarbij een vrouw om het leven kwam, waarvoor hij in 2021 een gevangenisstraf van 9 jaar en 6 maanden kreeg opgelegd. Eiser had eerder al een waarschuwing ontvangen dat zijn verblijfsvergunning ingetrokken zou kunnen worden bij een nieuwe veroordeling.

De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten tot intrekking van de verblijfsvergunning, omdat eiser meermaals onherroepelijk was veroordeeld voor misdrijven die een ernstige bedreiging voor de samenleving vormden. De rechtbank weegt daarbij de lange verblijfsduur van eiser in Nederland, zijn persoonlijke omstandigheden en de impact van de intrekking op zijn gezinsleven af tegen het belang van de openbare orde. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaar op een deugdelijke wijze heeft gemotiveerd en dat er geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, aangezien eiser geen beschermenswaardig familieleven heeft aangetoond.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod in stand blijven. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3060

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Dominicaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

Bij besluit van 20 juni 2023 heeft de staatssecretaris de aan eiser verleende reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken vanaf 9 december 2013, een terugkeerbesluit genomen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van
tien jaar.
Met het bestreden besluit van 25 januari 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Eiser is geboren in de Dominicaanse republiek. Hij is samen met zijn moeder, broers en zus, op onbekende datum, Nederland ingereisd en hij staat sinds 31 augustus 1992 ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie, thans Basisregistratie Persoonsgegevens (Brp). Eiser is met ingang van 18 februari 1993 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Met ingang van 12 juli 2001 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
1.2.
De staatssecretaris heeft eiser op 13 januari 2016 laten weten dat hij het voornemen heeft om eisers verblijfsvergunning in te trekken en aan hem een inreisverbod op te leggen voor de duur van 10 jaar. Eiser heeft op 10 februari 2016 een zienswijze ingediend. Op 2 mei 2016 heeft de staatssecretaris aan eiser medegedeeld dat vooralsnog wordt afgezien van het intrekken van de verblijfsvergunning en het uitvaardigen van een inreisverbod, maar dat als hij opnieuw wordt veroordeeld voor het plegen van een misdrijf, zijn verblijfsvergunning alsnog kan worden ingetrokken.
Eiser is op 22 april 2021 door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en zes maanden, in verband met een poging diefstal met geweld, in vereniging gepleegd, terwijl het feit de dood tot gevolg heeft (woningoverval) en deze veroordeling is op 7 mei 2021 onherroepelijk geworden.
1.3.
De staatssecretaris heeft eiser op 25 november 2021 wederom laten weten dat hij het voornemen heeft om eisers verblijfsvergunning in te trekken en aan hem een inreisverbod op te leggen voor de duur van 10 jaar, omdat gebleken is dat eiser meermaals onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf. Eiser heeft daartegen op 16 februari 2022 een zienswijze ingediend.
1.4.
Bij het primaire besluit van 20 juni 2023 heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning van eiser op grond van artikel 22, tweede lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met terugwerkende kracht per 9 december 2013 ingetrokken, omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Op die datum heeft eiser een misdrijf gepleegd dat toepassing van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) mogelijk maakt. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan de zogenoemde glijdende schaal van artikel 3.86 Vb 2000. Eiser heeft in totaal meer dan 14 jaar gevangenisstraf opgelegd gekregen zodat wordt voldaan aan de intrekkingsnorm van 3.86 vierde lid Vb 2000 (veelpleger). Het totaal aan opgelegde straffen is hoger dan de maximale norm van artikel 3.86 vijfde lid Vb 2000, die 14 maanden bedraagt. Eiser kan geen rechten aan de uitzonderingscategorie van 3.86 tiende lid Vb 2000 ontlenen nu hij is veroordeeld voor een delict op grond van de Opiumwet en hij daarnaast ook is veroordeeld voor een misdrijf waarop he bepaalde in artikel 22 eerste lid onder b van de Wetboek van Strafrecht van toepassing is, welk vonnis op 7 mei 2021 onherroepelijk is geworden. Het betreft in dit geval een veroordeling voor een woningoverval waarbij een vrouw om het leven is gekomen en eiser door het Gerechtshof als mededader is aangemerkt, waarvoor hem een gevangenisstraf van 9 jaar en zes maanden is opgelegd. Voorts heeft verweerder eiser opgedragen Nederland direct te verlaten en heeft hij eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar, met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder ziet in eisers persoonlijke omstandigheden geen reden om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van een zwaar inreisverbod leiden volgens verweerder niet tot schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In dit verband heeft verweerder overwogen dat eiser ongehuwd is, geen geregistreerd partnerschap heeft en beschermenswaardig familieleven niet is aangetoond. Er zijn geen verifieerbare stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser zijn zoon heeft erkend of gezag heeft over hem, dan wel regelmatig contact heeft met hem of bijdraagt in de verzorging of de opvoeding. Voor zover er wel gezinsleven met de zoon zou moeten worden aangenomen, heeft verweerder daarbij meegenomen dat dit al mee is gewogen bij de eerdere intrekkingsprocedure die niet is voortgezet, en waarbij eiser bij brief van 2 mei 2016 is bericht dat als hij opnieuw veroordeeld zou worden zijn verblijfsvergunning alsnog zou kunnen worden ingetrokken. Eisers zoon kan hem opzoeken in het buitenland of de Dominicaanse Republiek. Eiser heeft ook nog banden met dat land nu hij daar in 2015/16 nog is geweest. Niet is gebleken van bijzondere banden met Nederland, afgezien van de gebruikelijke banden na langdurig verblijf. Wat betreft eisers medische situatie ten gevolge van zijn val en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid heeft verweerder aangegeven dat dit eiser niet heeft weerhouden van het plegen van misdrijven. Hoewel eiser inmiddels meer dan dertig jaar in Nederland verblijft, heeft verweerder minder gewicht toegekend aan de lange duur van het verblijfsrecht nu eiser vanaf 1997 regelmatig veroordeeld is en aan hem in totaal 14 jaar aan detentie is opgelegd. Verweerder heeft overwogen dat het persoonlijk belang van eiser niet uitgaat boven het zwaarwegende belang van de Nederlandse Staat dat is gediend met een veilige samenleving en openbare orde.
1.5.
Op 6 december 2023 is namens de minister voor Rechtsbescherming besloten tegemoet te komen aan het verzoek van eiser van 30 november 2023 tot strafonderbreking. Besloten is eiser een strafonderbreking te verlenen voor onbepaalde uur op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van een inrichting. De strafonderbreking gaat in op het moment dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat eiser niet naar Nederland terugkeert. Indien hij deze voorwaarde niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de detentie hervat.
1.6.
Op 16 januari 2024 is eiser gehoord op bezwaar.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarin – samengevat weergegeven – overwogen dat de veroordeling van eiser van 22 april 2021, waarbij hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en 6 maanden, aanleiding vormt voor intrekking van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft sinds 1996 in totaal 11 misdrijven gepleegd waarvoor hem lange vrijheidsstraffen van in totaal ruim 14 jaar zijn opgelegd. De staatssecretaris rekent het eiser zwaar aan dat de vrijheidsstraffen en de eerdere intrekkingsprocedure, waarin eiser bij brief van 2 mei 2016 gewaarschuwd is, hem er niet van hebben weerhouden om opnieuw een misdrijf te plegen. Ook de omstandigheid dat eiser geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden maakt dat de staatssecretaris de kans op herhaling aanwezig acht. De wettelijke basis voor de intrekking van eisers verblijfsvergunning is gebaseerd op artikel 22, tweede lid, onder c, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft overwogen dat het belang van eiser bij voorzetting van zijn gezins- en privéleven in Nederland niet prevaleert boven het belang van verweerder bij het beschermen van de openbare orde. De band tussen eiser en zijn zoon en de banden van eiser met Nederland zijn niet dusdanig dat niet van hem verwacht mag worden dat hij terugkeert naar de Dominicaanse Republiek. Ten aanzien van het aan eiser opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaren heeft verweerder overwogen dat, gelet op de aard en de ernst van de door eiser gepleegde misdrijven en de omstandigheid dat hij is doorgegaan met het plegen van misdrijven, voldoende deugdelijk is gemotiveerd dat het persoonlijk gedrag van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De omstandigheid dat eiser vier maanden buiten de inrichting werk heeft verricht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel omdat eiser voortdurend onder toezicht heeft gestaan.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. De staatssecretaris heeft zich in het besluit met name laten leiden door het laatste strafbare feit waarvoor eiser is veroordeeld en het feit dat hij nog niet in vrijheid is gesteld. Eiser wijst er op dat zijn veroordeling niet terecht is geweest. Er is voorts onvoldoende gewicht toegekend aan positieve factoren die er zijn. Eiser heeft diverse familieleden in Nederland en een zoon en diens moeder vindt het voor de zoon van groot belang dat eiser in Nederland blijft. Eiser is ingeburgerd, spreekt goed Nederlands en gebruikt geen drank en drugs. Daarnaast heeft hij zijn voet verbrijzeld toen hij 22 jaar oud was zodat hij de jaren daarna wegens revalideren niet kon werken. In detentie heeft hij speciaal schoeisel gekregen waardoor hij goed is gerevalideerd en buiten de inrichting kon werken. Hij wil dat werk graag voortzetten en uit de reclassering rapportages blijkt dat hij zich voorbeeldig gedraagt. De staatssecretaris is ten onrechte aan de medische beperkingen voorbijgegaan. De revalidatie in detentie heeft eisers geestelijke gesteldheid goed gedaan en heeft de mogelijkheid van een positieve resocialisatie vergroot. Eiser stelt zich op het standpunt dat gelet op deze positieve ontwikkelingen, verweerder hem de gelegenheid had moeten bieden om verder te socialiseren volgens het gebruikelijke penitentiaire systeem. Aan de hand van de resultaten van deze resocialisatie had gekeken kunnen worden of de verblijfsvergunning nog steeds zou moeten worden ingetrokken. Nu wordt het positieve traject afgebroken. Ten onrechte is niet volstaan met het opleggen van een lichtere maatregel zoals bij bijvoorbeeld het stellen van nadere voorwaarden in het kader van een voorlopig invrijheidstelling, of een enkelband.
Op hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, gaat de rechtbank, voor zover van belang, hierna in.

Beoordeling door de rechtbank

4. Op grond van artikel 22, tweede lid, onder c, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20, worden ingetrokken indien de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
4.1.
In artikel 3.98, eerste lid, van het Vb 2000 is bepaald, samengevat, dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd onder omstandigheden kan worden ingetrokken. De vreemdeling moet dan zijn veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis tot een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De totale duur van de straffen of maatregelen moet verder ten minste gelijk zijn aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede, derde dan wel vijfde lid, van het Vb 2000.
4.2.
In artikel 3.98, tweede lid, van het Vb 2000 is bepaald dat de artikelen 3.86 en 3.87 van het Vb 2000 van overeenkomstige toepassing zijn.
4.3.
In artikel 3.86, vierde lid van het Vb 2000 is bepaald dat de aanvraag kan worden afgewezen indien de vreemdeling wegens ten minste drie misdrijven bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het vijfde lid bedoelde norm.
4.4.
In artikel 3.86, vijfde lid van het Vb 2000 is bepaald dat de in het vierde lid van dat artikel bedoelde norm bij een verblijfsduur van ten minste 15 jaar, 14 maanden bedraagt.
4.5.
In artikel 3.86, tiende lid van de Vb 2000 is bepaald dat in afwijking van de voorgaande leden de aanvraag niet wordt afgewezen bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van:
a. een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
b. een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld.
Intrekking
5. Vast staat dat eiser op 22 maart 1979 is geboren en de Dominicaanse nationaliteit heeft. Hij is in 1992 met zijn moeder naar Nederland gekomen, zodat hij toen ongeveer 13 jaar oud was en heeft in 1993 een reguliere verblijfsvergunning gekregen, die naderhand is omgezet in een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Eiser is vanaf 1997 voor meerdere misdrijven veroordeeld, waarvoor hem onder meer gevangenisstraffen zijn opgelegd. Een eerdere gestarte intrekkingsprocedure is door verweerder niet doorgezet en daarbij is eiser schriftelijk te kennen gegeven op 2 mei 2016 dat als hij weer veroordeeld wordt voor een misdrijf, zijn verblijfsvergunning alsnog kan worden ingetrokken. Eiser is daarna bij onherroepelijk geworden vonnis van 21 april 2021 veroordeeld tot 9 jaar en zes maanden.
6. Ingevolge het arrest G. S. van 12 december 2019 van het Hof van Justitie van de EU en de uitspraak van 2 september 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hoeft de staatssecretaris in geval van beëindiging van het verblijf door intrekking van een verblijfsvergunning omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, bijvoorbeeld omdat hij is veroordeeld voor een misdrijf, niet te onderbouwen dat de vreemdeling nog steeds een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de samenleving als hem een voldoende zware straf is opgelegd ten opzichte van de duur van zijn verblijf. Wel moet de staatssecretaris rekening houden met het evenredigheidsbeginsel en moet door verweerder een individuele beoordeling worden verricht van de situatie van de vreemdeling. Dit kan de staatssecretaris in de belangenafweging die voortvloeit uit artikel 8 van het EVRM opnemen.
7. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat verweerder de glijdende schaal uit artikel 3.86 van het Vb 2000 heeft toegepast, zoals die gold na 1 juli 2012, omdat eiser op 9 december 2013 een misdrijf heeft gepleegd dat toepassing van artikel 3.86 van het Vb 2000 mogelijk maakt en hij voor het plegen van 3 of meer misdrijven is veroordeeld. Eiser heeft niet betwist dat de straffen die hem zijn opgelegd de genoemde norm in het vierde en vijfde lid van artikel 3.86 van de Vb 2000 overschrijden. Voorts is niet in geschil dat het tiende lid, van artikel 3.86 van het Vb 2000 niet aan intrekking in de weg staat. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de juiste glijdende schaal toegepast en was hij op grond van artikel 3.98 van het Vb 2000 bevoegd om de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser in te trekken. Eiser heeft dit niet bestreden. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij niet terecht is veroordeeld, heeft de staatssecretaris daaraan voorbij kunnen gaan nu vast staat dat eisers veroordeling door het Gerechtshof Amsterdam van 21 april 2021 op 7 mei 2021 onherroepelijk is geworden.
Artikel 8 EVRM
8. Partijen verschillen wel van mening of verweerder in dezen van de hiervoor genoemde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat tussen eiser en zijn zoon sprake is van familieleven. Bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven en familie- of gezinsleven rechtvaardigt, dient een "fair balance" te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van de vreemdeling en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat dat gediend is bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid [1] . De staatssecretaris heeft bij de afweging of de inmenging daarop gerechtvaardigd is, de vereisten waarmee rekening dient te worden gehouden volgens de arresten van het EHRM van 2 augustus 2001, Boultif tegen Zwitserland [2] en 18 oktober 2006, Üner tegen Nederland [3] betrokken.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris kenbaar alle door eiser naar voren gebrachte relevante feiten en omstandigheden heeft gewogen en met de hiervoor weergegeven motivering deugdelijk heeft onderbouwd dat inmenging in het familieleven van eiser gerechtvaardigd is in het belang van de openbare orde. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn zoon niet heeft erkend en geen wettelijk gezag heeft. Zijn zoon en hij hebben nooit samengewoond en dat eiser een bijdrage zou leveren aan de verzorging en opvoeding van zijn zoon is niet onderbouwd. Zijn zoon is thans tien jaar oud en van deze tien jaar heeft eiser 6 jaar in gevangenschap doorgebracht. Volgens de door eiser gegeven toelichting vinden de contacten tussen eiser en zijn zoon een aantal keren per week telefonisch plaats. De impact van eisers vertrek zal daarom, volgens de staatssecretaris, niet erg groot zijn en de contacten kunnen telefonisch, via sociale media en als eiser in het buitenland verblijft aldaar, worden uitgeoefend. Daarbij komt dat eisers belang ten aanzien van zijn zoon ook is meegewogen bij het stopzetten van de eerdere intrekkingsprocedure nadat eiser een zienswijze had ingediend en er een hoorzitting had plaatsgevonden. De rechtbank volgt de staatssecretaris in deze overwegingen. Beschermingswaardig familieleven met zijn broers en zus is door eiser gesteld noch gebleken. Eiser heeft in dit verband enkel aangevoerd dat zijn broers en zus in Nederland verblijven en dat hij voor zijn detentie bij zijn broer verbleef en dat hij na zijn detentie daar weer wil gaan wonen om zijn broer die gezondheidsproblemen heeft, te helpen. Dat is daartoe echter onvoldoende.
8.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voor zover eiser in het kader van het recht op voortzetting van het privéleven heeft willen aanvoeren dat de staatssecretaris onvoldoende heeft meegewogen dat er positieve ontwikkelingen zijn, waaronder dat eiser tot tevredenheid buiten de inrichting heeft gewerkt, en dat de vooruitzichten voor resocialisering gunstig zijn, om welke reden de staatssecretaris hem de gelegenheid had moeten bieden om verder te resocialiseren volgens het gebruikelijke penitentiaire systeem, wordt eiser in die stelling niet gevolgd. Zoals de staatssecretaris terecht aangeeft, zijn dit toekomstige en onzekere factoren die niet opwegen tegen de belangen van de Nederlandse Staat en zijn deze gunstige resultaten bewerkstelligt in een situatie waarin eiser onder toezicht stond en niet in de vrije maatschappij. Daarnaast overweegt de rechtbank nog dat hetgeen eiser aanvoert, over de wijze van executie van de straf die eiser in het kader van de laatste strafzaak tegen hem is opgelegd, los staat van de onderhavige procedure tot intrekking van de verblijfsvergunning en dat de staatssecretaris niet gaat over de wijze van tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
8.4.
Voor zover eiser nog heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn leeftijd en zijn forse lichamelijke beperkingen geen kans heeft om een leven in het land van herkomst op te bouwen, heeft verweerder daaraan voorbij kunnen gaan, nu niet duidelijk is gemaakt waarom eiser hier wel zou kunnen werken en daar niet en verder heeft dit gegeven eiser er ook niet van weerhouden om misdrijven te plegen. Daarnaast heeft de staatssecretaris bij dat oordeel kunnen betrekken dat er nog banden zijn tussen eiser en de Dominicaanse Republiek nu hij daar in 2015/16 naar terug is geweest.
8.5.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de stelling van eiser die er kort gezegd op neer komt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit geen ‘fair balance’ heeft toegepast ten aanzien van de afweging met betrekking tot artikel 8 EVRM, niet slaagt.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige dreiging voor een fundamenteel belang in de samenleving in het kader van het inreisverbod van tien jaar
9. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan aan de vreemdeling een inreisverbod worden opgelegd wanneer deze geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en een gevaar vormt voor de openbare orde. Uit artikel 6.5 vijfde lid, onder b, van het Vb 2000 volgt dat dit inreisverbod kan worden opgelegd voor de duur van tien jaar wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of veiligheid. Dit kan blijken uit een veroordeling tot een vrijheidsstraf vanwege een misdrijf waartegen meer dan zes jaar gevangenisstraf is gedreigd.
9.1.
Uit het beleid van de staatssecretaris zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (A4/2.3.Vc) volgt dat van het opleggen van een inreisverbod kan worden afgezien op grond van zwaarwegende individuele omstandigheden.
9.2.
Uit de uitspraken van de Afdeling van 2 juni 2016 [4] en van 20 november 2015 [5] in samenhang met het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O. [6] , volgt dat voor de uitvaardiging van een inreisverbod voor de duur van meer dan vijf jaar minstens is vereist dat sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De staatssecretaris dient bij de beoordeling of daarvan sprake is alle feitelijke en juridische gegevens te betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. De staatssecretaris moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van het besluit.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de staatssecretaris in de gemaakte belangenafweging is overwogen ten aanzien van de ernst van het misdrijf, eisers gedrag en houding ten opzichte van de veroordeling afgezet tegen de positieve elementen in eisers leven, het besluit van de staatssecretaris aan de bovengenoemde motiveringseisen voldoet. Zo heeft verweerder terecht bij zijn standpunt betrokken dat eiser een werkelijke en actuele dreiging vormt omdat sprake is van een zeer ernstig geweldsmisdrijf, waarbij hem een gevangenisstraf is opgelegd van negen jaar en zes maanden, dat eiser sinds 1996 regelmatig in aanraking is geweest met justitie en 11 misdrijven heeft gepleegd, dat eiser nog immer gedetineerd is en dat van een structurele periode van gedragsverandering na invrijheidsstelling daarom nog geen sprake is en dat uit de rapportages van de reclassering blijkt dat het risico op recidive gemiddeld wordt geschat. De omstandigheid dat eiser in detentie ‘normaal’ gedrag vertoont en zich inzet voor zijn resocialisatie door het volgen trainingen, heeft voor de staatssecretaris geen aanleiding voor een ander oordeel hoeven zijn omdat aan gedrag in detentie, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] , slechts beperkte waarde toekomt. Ook de omstandigheid dat eiser enkele maanden buiten de penitentiaire inrichting heeft gewerkt, kan niet afdoen aan de actuele bedreiging nu, zoals aangegeven, eiser in die periode begeleid werd. De staatssecretaris heeft voorts mogen meewegen dat eiser altijd heeft ontkend dat hij strafbare feiten heeft gepleegd en/of zijn rol daarin heeft gebagatelliseerd en dat hij ondanks een eerdere waarschuwing in 2016 waarbij hem een tweede kans is geboden toch weer een misdrijf heeft gepleegd.
9.4.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de staatssecretaris kenbaar alle feitelijke en juridische gegevens die voor het opleggen van een zwaar inreisverbod beoordeeld moeten worden, bij zijn beslissing heeft betrokken en de beslissing aldus deugdelijk heeft gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3081
2.ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300.
3.ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099.
6.ECLI:EU:C:2015:377.
7.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:1328.