ECLI:NL:RBDHA:2024:7261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
C/09/645926 / HA ZA 23-333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen inzake schadevergoeding onder opstal- en CAR-polis na brand

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen Maan Investments B.V. (hierna: 'Maan') en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V. (hierna: 'NN'). Maan had vorderingen ingesteld tegen NN, waarbij zij stelde dat NN meer schade had moeten uitkeren onder de opstalpolis dan de reeds ontvangen schade-uitkering van ruim € 76.000. In een eerder tussenvonnis was Maan de gelegenheid geboden om haar stellingen aan te passen, maar de rechtbank oordeelde dat Maan niet voldoende had aangetoond dat NN meer had moeten uitkeren. De rechtbank concludeerde dat de schade grotendeels onder de CAR-polis afgewikkeld diende te worden, en dat Maan niet had onderbouwd waarom dit niet het geval zou zijn. De rechtbank wees de vorderingen van Maan af en veroordeelde haar in de proceskosten van NN, die tot op heden zijn begroot op € 14.670. De rechtbank benadrukte dat Maan niet had aangetoond dat haar schade niet volledig was vergoed en dat zij niet had voldaan aan de instructies van de rechtbank om haar vordering nader te onderbouwen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/645926 / HA ZA 23-333
Vonnis van 24 april 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
MAAN INVESTMENTS B.V.te Den Haag
eiseres,
hierna te noemen: ‘Maan’,
advocaat: mr. R.M. Köhne te Voorburg,
tegen
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ. N.V.te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: ‘NN’,
advocaat: mr. F.R.A. Schaaf te Den Haag.

1.Samenvatting

In het tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun stellingen aan te passen aan de uitleg die de rechtbank in dat vonnis aan hun afspraken had gegeven.
Beide partijen hebben de rechtbank daarop verzocht terug te komen op bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis. In dit vonnis wijst de rechtbank die verzoeken af.
De rechtbank wijst de vorderingen af omdat Maan niet inzichtelijk heeft gemaakt dat NN meer onder de opstalpolis had moeten uitkeren dan de al door Maan ontvangen schade-uitkering van ruim € 76.000. De passages uit het addendum die in het kortgeding vonnis zijn geciteerd en de correspondentie van Maans eigen deskundige met de deskundige van NN suggereren namelijk dat het grootste gedeelte van de schade onder de CAR-polis afgewikkeld moest worden én dat partijen dit destijds beide zo voor ogen hadden. Maan heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat en waarom het toch anders had gemoeten.

2.Het verdere procesverloop

2.1.
Na het tussenvonnis van 17 januari 2024 zijn de volgende stukken uitgewisseld:
  • de akte van Maan van 14 februari 2024, met producties 20 tot en met 24;
  • de antwoordakte van NN van 13 maart 2024, met productie 19;
  • het B16-formulier van Maan van 13 maart 2024, houdende een bezwaar tegen de antwoordakte van NN;
  • het B16-formulier van NN van 13 maart 2024, houdende een reactie op het door Maan geuite bezwaar van 13 maart 2024;
  • het bericht van de rechtbank aan partijen van 22 maart 2024, waarover hierna meer.
2.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis van 17 januari 2024

3.1.
In het tussenvonnis van 17 januari 2024 (‘het tussenvonnis’) heeft de rechtbank vastgesteld dat:
partijen bindende afspraken hebben gemaakt over de vaststelling van de totale schade;
partijen bindende afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop zij tot afspraken over de verdeling van de schadepenningen over de opstalpolis van Maan en de CAR-polis van de aannemer zouden komen;
partijen nog geen bindende afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de schadepenningen over de opstalpolis en de CAR-polis;
NN (dus) niet bevrijdend kon betalen aan de aannemer voor schade die gedekt werd onder de opstalpolis, omdat Maan nog geen akkoord had gegeven op uitbetaling van het grootste deel van de schade onder de CAR polis;
Maan geen onverkorte toepassing van de toepasselijke polisbepalingen meer kan vorderen, omdat partijen wel afspraken hebben gemaakt over de hoogte van de schade en over de wijze waarop zij tot afspraken over een verdeling onder de polissen zouden komen.
3.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat partijen hun stellingen op andere uitgangspunten dan de hiervoor (onder a tot en met e) genoemde hadden gebaseerd en dat het partijdebat over de vraag ‘hoe het nu verder moet’ onvolledig was. De zaak is daarom naar de rol verwezen, zodat partijen zich (alleen) daarover konden uitlaten. Maan heeft gelegenheid gekregen nader te onderbouwen hoe de schade moet worden verdeeld (en waarom) en NN heeft daarop kunnen reageren.
De verzoeken van partijen naar aanleiding van het tussenvonnis
3.3.
Beide partijen hebben ieder voor zich de rechtbank verzocht terug te komen op overwegingen uit het tussenvonnis voor zover ten aanzien daarvan sprake is van bindende eindbeslissingen. Maan heeft verzocht dat de rechtbank terugkomt op de overweging dat bij de beantwoording van de vraag naar het bestaan en de omvang van de gevorderde schade de gewone bewijsregels gelden en dat het aan haar is om feiten en omstandigheden te stellen (en bij betwisting zo nodig te bewijzen) die het oordeel kunnen dragen dat de schade zo moet worden verdeeld als zij heeft bepleit. NN heeft de rechtbank verzocht terug te komen op de overweging dat zij niet bevrijdend kon betalen aan de aannemer en heeft betoogd dat de rechtsverhouding tussen Maan en NN wordt bepaald door de polisvoorwaarden van de polissen (en dus ook de vraag waar Maan recht op heeft).
3.4.
De rechtbank zal de verzoeken om terug te komen op eindbeslissingen in het tussenvonnis niet inwilligen.
3.5.
Een verzoek om terug te komen op een eindbeslissing moet worden gemotiveerd onder verwijzing naar relevante feiten en omstandigheden. Als een partij slechts verzoekt om terug te komen op een eindbeslissing zonder daarbij feiten of omstandigheden aan te dragen waaruit kan blijken dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag dan hoeft de rechter niet op zo’n verzoek in te gaan.
3.6.
Ten aanzien van het verzoek van Maan overweegt de rechtbank dat in het tussenvonnis is vastgesteld dat het partijdebat onvolledig is en dat nog niet helder is hoe de zaak nu juridisch en feitelijk in elkaar steekt en dat het aan Maan is het feitencomplex aan te dragen dat een nadere vergoedingsplicht van NN oplevert, wil zij toewijzing van haar vordering bewerkstelligen.
3.7.
Ten aanzien van het verzoek van NN wordt overwogen dat NN miskent dat partijen het erover eens waren dat de schade over de polissen zou worden verdeeld, dat partijen samen zijn gaan afwijken van de polissen en dat NN zelf heeft voorgesteld de gezamenlijke experts een coördinerende rol te geven (wat ook is gebeurd) en in onderling overleg met partijen een splitsing aan te brengen. Hoezeer het er ook op lijkt dat de gezamenlijke experts het medio 2022 met elkaar eens waren dat onder de opstalpolis aan Maan een bedrag van circa € 79.000 moest worden uitgekeerd, had daar conform het voorstel van NN nog wel een akkoord van Maan zelf op moeten volgen. Van een dergelijk akkoord is niet gebleken, maar NN heeft toch in oktober 2022 een bedrag van € 428.532,34 aan de aannemer uitgekeerd en Maan heeft onbetwist naar voren gebracht dat NN haar destijds niet van tevoren over die slotuitkering heeft geïnformeerd. Deze gang van zaken is niet in lijn met het door partijen ingezette traject van schadeafwikkeling.
3.8.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid om terug te komen op eindbeslissingen in het tussenvonnis. Zij handhaaft die beslissingen en bouwt daarop voort.
Verdere inhoudelijke beoordeling
3.9.
Op 1 juni 2022 hebben Maan en de aannemer een addendum op de aanneemovereenkomst gesloten (‘het addendum’). Maan heeft het addendum niet in het geding gebracht, maar een deel hiervan is kenbaar geworden via het kortgeding vonnis in de procedure tussen Maan en de aannemer, waarvan Maan wel een afschrift heeft overgelegd.
3.10.
Hieronder volgt een weergave van de tekst uit het kortgedingvonnis dat betrekking heeft op het addendum [1] :
2.8
In het addendum van 1 juni 2022 (addendum 5), is onder meer een nieuwe opleverdatum bepaald op 3 februari 2023. In dat addendum is verder, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
(…)
Overwegende
D. Op het moment van de brand was er reeds voor een bedrag van EUR 580.517,33 exclusief BTW en EUR 19.000 exclusief BTW aan meerwerk aan werkzaamheden geleverd door [naam] . [naam] heeft deze bedragen voor respectievelijk na de brand gefactureerd aan Maan Investments.
(…).
[naam] en Maan Investments zijn overeengekomen dat [naam] de werkzaamheden voor project Aalsmeer inclusief het herstel door de brandschade weer oppakt en spraken daartoe het volgende af.
Zijn overeengekomen:
1. De werkzaamheden van [naam] inclusief herstel vangen aan per 1 juni 2022. (…).
2. [naam] ontvangt rechtstreeks van de CAR-verzekeraar de schade-uitkeringen onder de CAR-verzekering. (…).
Voor zover bepaalde schadeposten niet onder de CAR-verzekering worden uitgekeerd, maar wel onder de opstalverzekering als genoemd onder sub B vallen, zal [naam] voor deze posten een factuur sturen aan Maan Investments, welke Maan Investments binnen de betaaltermijn omschreven op de factuur / facturen zal voldoen.
Ook als de opstalverzekeraar niet of niet volledig de schade vergoed aan Maan Investments om welke reden dan ook, ontslaat Maan Investments dat niet van haar betalingsverplichtingen aan [naam] ter zake de werkzaamheden die onder de opstal vallen.
3. Maan Investments betaalt aan [naam] de hiervoor onder sub D genoemde factuur termijn 8 met kenmerk (…) EUR 55.629,95 exclusief BTW binnen vijf werkdagen na ondertekening van dit Addendum 5.
4. Totdat de werkzaamheden als genoemd onder sub 1 voor 62% door [naam] zijn uitgevoerd draagt Maan Investments geen betalingsverplichting jegens [naam] anders dan eventueel nader overeen te komen meerwerk.
5. (…).
6. Zodra de bouw voor 62% gereed is, herleeft de betalingsverplichting van Maan Investments conform de Overeenkomst en de bijbehorende addenda 1, 2 3 en 4.
(…).
4.2.
Uit addendum 5 volgt dat [naam] op 1 juni 2022 diende te starten met de werkzaamheden (inclusief herstel van de brandschade) en dat de betalingsverplichting van Maan conform de aannemingsovereenkomst (en de daarbij behorende addenda) pas herleeft op het moment dat de bouw weer voor 62% gereed is. Niet in geschil is dat van dat laatste nog geen sprake is. (…).
(…).
4.5.
[naam] is naar voorlopig oordeel dan ook zonder meer gehouden om direct weer te starten met de (af)bouw van het project Aalsmeer. De vordering van Maan is in zoverre toewijsbaar. (…).”
3.11.
Uit het addendum volgt dat Maan en de aannemer het erover eens waren dat:
  • i) de aannemer het werk weer zal oppakken, inclusief herstel van de brandschade en dat NN in dat verband een deel van de schade onder de CAR-polis rechtstreeks zal vergoeden aan de aannemer;
  • ii) een deel van de schade zal worden vergoed onder de opstalpolis;
  • iii) de aannemer eventuele kosten voor werk dat niet is gedekt onder de CAR-polis, separaat bij Maan in rekening zal brengen;
  • iv) de betalingsverplichting van Maan jegens de aannemer pas herleeft als de bouw voor 62% gereed is (als het herstelwerk is voltooid).
3.12.
Hoewel uit het addendum niet blijkt of Maan en de aannemer ten tijde van het sluiten van het addendum wisten wat de precieze omvang van de uiteindelijk uit te keren (totaal)bedragen onder de respectieve polissen zou zijn, valt hier in ieder geval uit af te leiden dat op 1 juni 2022 voor Maan duidelijk was dat de aannemer voor haar aan de slag zou gaan op basis van een (forse) rechtstreeks aan de aannemer uit te keren schadevergoeding onder de CAR-polis.
3.13.
Bij deze stand van zaken valt niet in te zien dat de schadevergoeding alsnog volledig aan Maan hoort toe te komen. Voor zover Maan gelet op de hoogte van haar vordering heeft bedoeld te stellen dat haar schade minstens gelijk is aan dat wat NN onder de CAR-polis in totaal heeft uitgekeerd aan de aannemer, omdat het totale schadebedrag op zich niet in geschil is, houdt dit evenmin stand, gelet op het hierna volgende.
3.14.
Al met al resteert daarmee de vraag of de schade onjuist onder de polissen is verdeeld (en zo ja, hoe die dan wel moet worden verdeeld) en wat de omvang van aansprakelijkheid van NN jegens Maan is.
3.15.
Maan heeft in het tussenvonnis de opdracht gekregen de rechtbank nader te informeren over de omvang van de door haar geleden schade als gevolg van de brand. Zij heeft echter volstaan met een herhaling van haar eerdere betoog, namelijk dat zij op basis van de toepasselijke polisvoorwaarden aanspraak heeft op vergoeding van de volledige schade onder de opstalpolis en dat zij enkel bereid was in te stemmen met rechtstreekse schadevergoeding onder de CAR-polis indien hier voorwaarden aan zouden worden verbonden; storting in een bouwdepot of uitkering in termijnen. Maan heeft daarop slechts een beperkte toelichting gegeven, namelijk dat de schade onder de opstalpolis in ieder geval bestaat uit het door haar afgetekende en betaalde deel van het werk ten tijde van de brand (wat een bedrag beslaat van € 619.539,46 derhalve 62% van de aanneemsom) en dat de bouw destijds voor 70% gereed was (waarop de herbouwbegroting van € 1.072.421 is gebaseerd), “
omdat zij dit als haar eigendom en dus als onderdeel van de opstalpolis beschouwt”.
3.16.
NN heeft daar onder meer tegenover gezet dat storting in een bouwdepot of betaling in termijnen niet aan de orde is geweest en dat de vorderingen van Maan zich niet verhouden met haar afspraken met de aannemer in het addendum. Het daarna gerezen geschil tussen Maan en de aannemer over de uitvoering van het werk is de werkelijke aanleiding voor het instellen van haar vordering jegens NN. Maan verlangt in feite dubbele betaling van een reeds uitgekeerde schadevergoeding, maar geen van de polissen biedt dekking voor schade die het gevolg is van haar geschil met de aannemer, aldus NN.
3.17.
Het is aan Maan om duidelijk te maken welk schadebedrag haar toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Maan niet inzichtelijk gemaakt dat haar schade onvoldoende is gecompenseerd met de reeds door haar ontvangen schade-uitkering van circa € 76.000 onder de opstalpolis. Het had op de weg van Maan gelegen concreet te onderbouwen op grond waarvan de schade geheel of grotendeels onder de opstalpolis uitgekeerd had moeten worden, bijvoorbeeld door stukken te overleggen waaruit een concreet handvat voor de juistheid van haar stelling kan worden afgeleid. Dit heeft zij niet gedaan.
Maan is bovendien in het geheel niet ingegaan op de inhoud van het addendum, terwijl NN (terecht) heeft gewezen op de relevantie daarvan voor de beoordeling van de vorderingen, gelet op de betekenis van de daaruit voortvloeiende rechtsverhouding tussen Maan en de aannemer per 1 juni 2022. Maan heeft ook niet toegelicht hoe het kan dat de namens naar onderhandelende deskundige het – in elk geval: grotendeels – wel eens was met de door NN voorgestelde verdeling van de schade over de polissen. De inhoud van zowel het addendum als van de correspondentie van haar eigen deskundige met de deskundige van NN bieden steun aan de stellingen van NN dat het grootste gedeelte van de schade onder de CAR-polis afgewikkeld moest worden én dat partijen dit destijds beide ook zo voor ogen hadden.
3.18.
De beperkte toelichting van Maan klemt temeer, nu het niet ondenkbaar is dat zij als gevolg van de brand meer schade heeft geleden dan aan haar is vergoed. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat dit zo is, en zo ja: wat die schade dan is, ook niet bij benadering. Aanknopingspunten voor het bestaan en de hoogte van die schade hadden al uit de dagvaarding moeten blijken, maar daarin ontbreken ze. Maan heeft ook nadat zij daartoe expliciet in de gelegenheid is gesteld geen nadere informatie overgelegd, terwijl het verweer van NN haar bekend was.
3.19.
Maan is er niet in geslaagd haar vordering nader te onderbouwen conform de instructie bij tussenvonnis. NN heeft voldoende gemotiveerd betwist dat Maan onder de opstalpolis meer dan het al uitgekeerde bedrag van haar te vorderen heeft.
3.20.
Nu niet is komen vast te staan dat Maan met de betaling door NN van een bedrag van circa € 76.000 niet volledig schadeloos is gesteld, zijn er ook geen aanknopingspunten om over te gaan tot begroting van schade zoals bedoeld in artikel 6:97 BW.
Slotsom
3.21.
In het tussenvonnis is al geoordeeld dat de vordering van Maan tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst voor zover daarvan sprake is, wordt afgewezen.
3.22.
Omdat in het tussenvonnis is geoordeeld dat Maan zich niet meer kan beroepen op artikel 14 van de polisvoorwaarden van de opstalpolis, wijst de rechtbank ook de gevorderde veroordeling van NN tot het meewerken aan schadevaststelling conform die bepaling af.
3.23.
De vorderingen van Maan zullen worden afgewezen.
Proceskosten
3.24.
Maan is de meest in het ongelijk gestelde partij en wordt veroordeeld in de proceskosten van NN. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
8.755,00
(2,50 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
14.670,00
3.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen van Maan af,
4.2.
veroordeelt Maan in de proceskosten, aan de zijde van NN tot op heden begroot op van € 14.670,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Maan niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.
Type: 2513

Voetnoten

1.In het tussenvonnis is een (kleiner) deel van de tekst geciteerd. Volledigheidshalve is nu de volledige tekst weergegeven, voor zover relevant.