ECLI:NL:RBDHA:2024:7237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/7440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en maatmaninkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.C.D. Klaassen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J.S. de Vreeze. Eiseres had een ZW-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft besloten deze uitkering per 21 februari 2023 te beëindigen, omdat zij op 1 november 2022 meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar medische situatie onvoldoende is meegewogen en dat de geduide functies niet passend zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zijn besluit heeft gebaseerd op een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van eiseres, inclusief rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank oordeelt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening houdt met de beperkingen van eiseres. Eiseres heeft geen nieuwe medische feiten of rapportages overgelegd die haar standpunt onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres meer kan verdienen dan 65% van het maatmaninkomen en dat haar beroep ongegrond is.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische rapportages en de rol van de rechtbank in het toetsen van de besluitvorming van het Uwv. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, gezien de afwezigheid van nieuwe medische gegevens. De proceskostenvergoeding is niet toegewezen, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiseres vanaf 21 februari 2023 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer zal ontvangen.
Bij besluit van 29 september 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als orderpicker voor gemiddeld 31,95 uur per week bij [bedrijfsnaam] B.V. in Woerden. Bij besluit van 27 april 2021 is haar met ingang van 3 mei 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiseres heeft zich vanuit de WW vanaf 2 november 2021 arbeidsongeschikt gemeld voor haar werk wegens belemmerende gezondheidsklachten. Bij besluit van 2 februari 2022 is eiseres vanaf 1 februari 2022 een ZW-uitkering toegekend.
Besluitvorming
2.1.
Bij het primaire besluit heeft het Uwv bepaald dat eiseres vanaf 21 februari 2023 geen ZW-uitkering meer zal ontvangen omdat op grond van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is gebleken dat zij op 1 november 2022 (de datum in geding) meer dan 65% kan verdienen van het maatmaninkomen, te weten: 100%. Aan dit besluit ligt ten grondslag een medisch onderzoeksverslag van de primaire verzekeringsarts van 23 november 2022 die de beperkingen van eiseres heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum. Daarnaast ligt aan het primaire besluit ten grondslag een rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 19 januari 2023, waarin deze voor eiseres de volgende functies heeft geselecteerd:
  • Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), SBC-code 111180;
  • Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel), SBC-code 111160;
  • Bezorger pakketten e.d. (auto), SBC-code 111230;
en in aanvulling hierop de functie:
- Administratief ondersteunend medewerker, SBC-code 315100.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag het verslag van de telefonische hoorzitting op 13 september 2023 en de daarbij behorende medische bijlage, alsmede een medische rapportage van de arts bezwaar en beroep (b&b) van 13 september 2023, gecontrasigneerd door W.M. Koek, verzekeringsarts b&b, en een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 20 september 2023.
Standpunten
3. Eiseres voert in beroep samengevat aan dat haar medische situatie is onderschat, dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen bij het opstellen van de FML en dat de geduide functies onvoldoende passen bij haar medische situatie. Verder stelt zij dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiseres meent dat uit de medische gegevens kan worden afgeleid dat er meer dan wel verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden in de FML per de datum in geding, gezien haar pols- en rugklachten en haar versleten knie. Het bevreemdt eiseres dat de primaire verzekeringsarts in het rapport van 23 november 2022 heeft geoordeeld dat eiseres geschikt is voor de maatgevende arbeid terwijl de primaire arbeidsdeskundige in het rapport van 19 januari 2023 heeft geoordeeld dat eiseres niet geschikt is voor de maatgevende arbeid. Eiseres meent dat door de arbeidsdeskundige b&b wel gemotiveerd is dat de aan de EZWb ten grondslag liggende geduide functies in medisch opzicht passend te achten zijn voor eiseres, maar dat de redeneringen per functie als onjuist te beoordelen zijn. Dit zit voornamelijk in het feit dat eiseres van mening is dat de FML zoals die nu vaststaat, niet past bij haar klachten en beperkingen. Zij blijft erbij dat de geduide functies niet geschikt zijn vanwege de door haar in bezwaar aangevoerde redenen. Ter zitting heeft eiseres de rechtbank in overweging gegeven een deskundige te benoemen.
4. Het Uwv handhaaft in het verweerschrift zijn standpunt in het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende rapportages. De gronden die eiseres in beroep aanvoert, zijn gelijk aan de bezwaargronden. In beroep zijn ook geen (nieuwe) medische feiten of omstandigheden aangevoerd.
Beoordeling
5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv op juiste gronden de ZW-uitkering van eiseres vanaf 21 februari 2023 heeft beëindigd omdat zij op 1 november 2022 meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
5.1.
Artikel 19, eerste lid, van de ZW bepaalt dat de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld heeft.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder a en b van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 19ab, eerste volzin, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese (wat eiseres zelf heeft verteld over haar situatie), de in het dossier aanwezige informatie en onderzoek door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur van 22 november 2022. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag en een FML. In de bezwaarprocedure is eiseres telefonisch gehoord. Bij het verslag van de hoorzitting in bezwaar is een medische bijlage gevoegd met daarin opgenomen wat eiseres tijdens het horen in bezwaar over haar klachten heeft aangevoerd. In het rapport van 13 september 2023 is de arts b&b op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd over haar medische klachten kenbaar en gemotiveerd ingegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
5.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat in de FML ten onrechte niet meer beperkingen zijn aangenomen en overweegt daartoe het volgende. Voorop staat dat eiseres in beroep geen rapportage van een arts of enig ander nieuw (medisch) stuk heeft ingediend om haar betoog te onderbouwen, zoals zij ter zitting ook heeft bevestigd. Verder heeft zij ter zitting verklaard dat zij niet onder behandeling staat, zodat zij ook geen nadere stukken van een behandelaar kan overleggen. Met de klachten van eiseres is door de primaire verzekeringsarts rekening gehouden door beperkingen aan te nemen voor fysieke inspanningen, zoals langdurig achtereen staan en lopen en het hanteren van zware lasten. Ook zijn enige beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres hiermee tekort is gedaan. In de FML is in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres voor het verrichten van arbeid op de datum in geding. Voor twijfel aan de juistheid van de FML bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond. Uitgaande van de juistheid van de FML, moeten naar het oordeel van de rechtbank de geduide functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht voor eiseres passend worden geacht.
5.5.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de primaire verzekeringsarts heeft geoordeeld dat eiseres geschikt is voor de maatgevende arbeid terwijl de primaire arbeidsdeskundige daar anders over denkt. Het rapport van de primaire verzekeringsarts van 23 november 2022 onder kopje 6.2 (‘Overwegingen’) vermeldt immers:
“Afgaande op de dossiergegevens en de verkregen informatie bij huidig spreekuur wordt het aannemelijk geacht dat klant momenteel arbeidsongeschikt is voor haar eigen werk.”Ook de primaire arbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat eiseres niet geschikt is voor de maatgevende arbeid. Anders dan eiseres meent, is van een tegenstelling dus geen sprake.
5.6.
Voor het benoemen van een (medisch) deskundige, zoals door eiseres ter zitting voorgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op wat hiervoor is overwogen.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres op de datum in geding meer kan verdienen dan 65% van het maatmanloon en daarom geen recht (meer) heeft op een ZW-uitkering. Het beroep is daarom ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.