In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 mei 2024, wordt het beroep van een eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 maart 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 30 november 2023 een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat op 4 december 2023 is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat er risico's zijn op onmenselijke behandeling in Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen reden is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.