ECLI:NL:RBDHA:2024:72

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
10780099 \ RP VERZ 23-50632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de beëindiging daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekende partij], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) en verzocht de kantonrechter om de opzegging van zijn dienstverband te vernietigen. De werknemer stelde dat hij recht had op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op basis van de CAO Rijk, terwijl de Staat betoogde dat de arbeidsovereenkomst terecht als tijdelijk was gekwalificeerd.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 2 november 2023 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de Staat op 8 december 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 december 2023, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer inderdaad een overeenkomst voor bepaalde tijd was, die rechtsgeldig eindigde op 31 augustus 2023. De kantonrechter verwierp de argumenten van de werknemer dat er geen specifieke reden voor de tijdelijkheid van de overeenkomst was en dat de werkzaamheden niet tijdelijk waren.

De kantonrechter concludeerde dat de werknemer geen belang had bij de door hem ingestelde voorlopige voorziening, aangezien de behandeling van het verzoekschrift snel had plaatsgevonden. De verzoeken van de werknemer, waaronder de vordering tot betaling van salaris en de opleidingskosten, werden afgewezen. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 528,00 werden vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
CK/c
Zaaknummer / rekestnummer: 10780099 \ RP VERZ 23-50632
Beschikking van 5 januari 2024
in de zaak van
[verzoekende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekende partij] ,
gemachtigde: mr. L. van Dijk,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken
meer in het bijzonder de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland,
zetelend te 's-Gravenhage,
verwerende partij,
hierna te noemen: de Staat,
gemachtigde: mr. W.C.A. van den End.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingekomen op 2 november 2023;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen op 8 december 2023;
  • de bij brief van 18 december 2023 in het geding gebrachte nadere producties afkomstig van [verzoekende partij] ;
  • de ter zitting overgelegde en grotendeels voorgedragen pleitaantekeningen zijdens de Staat;
  • de zittingsaantekeningen van de griffier.
1.2.
Op 22 december 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is [verzoekende partij] in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens de Staat zijn verschenen [naam 1] en drs. [naam 2] bijgestaan door mr. [naam 3] , namens de gemachtigde voornoemd. Vervolgens is een datum voor deze uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is geboren op [geboortedag] 1970 en sinds 1 september 2021 in dienst bij de Staat (Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland, RVO), laatstelijk in de functie van [functienaam] ( [functienaam] ) tegen een salaris van € 4.214,85 bruto per maand (salarisschaal/trede 9/9) met een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week.
2.2.
Per 1 september 2021 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een jaar tot stand gekomen, die per 1 september 2022 met een jaar is verlengd.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Rijk van toepassing verklaard.
2.4.
De Staat heeft [verzoekende partij] op 14 juni 2023 aangezegd dat het dienstverband niet zal worden voortgezet en van rechtswege zal eindigen op 31 augustus 2023.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekende partij] heeft de kantonrechter verzocht
primair
de opzegging door de Staat te vernietigen;
de Staat te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoekende partij] van € 4.214,85 bruto per maand (inclusief emolumenten) vanaf 1 september 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
de Staat te verplichten [verzoekende partij] binnen 24 uur na betekening van de te geven beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de Staat in gebreke blijft;
e Staat te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van de wettelijke rente en wettelijke verhoging vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
de Staat te veroordelen in de proceskosten,
subsidiair
de Staat te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan [verzoekende partij] ;
de Staat te veroordelen in de proceskosten,
nevenvorderingen
de Staat op te dragen om [verzoekende partij] de opleiding VOFHA aan de Rijksacademie aan te bieden zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag indien de Staat hieraan niet voldoet;
de Staat te veroordelen tot het betalen van de kosten van deze opleiding zijnde een bedrag van € 8.510,00 ex btw.
3.2.
Aan zijn verzoek heeft [verzoekende partij] – samengevat – ten grondslag gelegd dat hij op grond van artikel 2.1 van de CAO Rijk een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd zodat deze niet kan worden opgezegd zoals de Staat heeft gedaan. De functie van [verzoekende partij] betrof ook geen tijdelijke werkzaamheden. Daarnaast moet bij een overeenkomst voor bepaalde tijd de specifieke reden daarvan worden vermeld en die is er niet.
3.3.
De Staat heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [verzoekende partij] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooreerst overweegt de kantonrechter dat [verzoekende partij] geen belang heeft bij de door hem ingestelde voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv aangezien de behandeling van het volledige verzoekschrift en de uitspraak daarvan op korte termijn na indiening ervan heeft plaatsgevonden.
4.2.
Beoordeeld dient te worden of de tussen partijen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zoals [verzoekende partij] heeft gesteld en de Staat heeft bestreden. De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst in kwestie dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en daarmee is deze per 31 augustus 2023 van rechtswege geëindigd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Partijen twisten er niet over dat de oude bepalingen uit het ARAR, die thans in de CAO Rijk zijn overgenomen ook na de per 1 januari 2020 in werking getreden Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) hun gelding hebben behouden. Zij zijn met de kantonrechter van oordeel dat dit voortvloeit uit het voorwoord van de CAO Rijk en de toelichting daarop waarin staat dat “
de cao de arbeidsvoorwaarden [bevat] die voorheen waren geregeld in dertig rechtspositionele regelingen, zoals het ARAR” en dat “
dit is gedaan zonder de regelingen inhoudelijk te wijzigen, tenzij die in strijd waren met het BW.” Wel twisten partijen over de uitleg van artikel 2.1 CAO Rijk, dat voor zover relevant als volgt luidt:

In uw arbeidsovereenkomst staat of deze vast of tijdelijk is. U sluit een vaste arbeidsovereenkomst. Dit is alleen anders als u binnen de wettelijke mogelijkheden een tijdelijke arbeidsovereenkomst sluit:
• voor een periode voorafgaand aan een vaste arbeidsovereenkomst om uw geschiktheid daarvoor te beoordelen. In dat geval kunt u een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal twaalf maanden sluiten. Als door uw afwezigheid een juiste beoordeling binnen twaalf maanden niet mogelijk is, dan wordt uw tijdelijke arbeidsovereenkomst verlengd met de duur van uw afwezigheid
• voor werkzaamheden die u slechts tijdelijk gaat uitvoeren. In dat geval kunt u binnen een periode van 24 maanden een tijdelijke arbeidsovereenkomst sluiten die u binnen die periode maximaal twee keer kunt verlengen. Dit is alleen anders als u bij een Rijkskennisinstelling tijdelijk wetenschappelijk onderzoek doet dat bekostigd wordt via tijdelijke projectfinanciering. In dat geval geldt een periode van maximaal 60 maanden plus maximaal drie maanden extra als het onderzoek vertraging oploopt
• als vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer
• voor de duur van een gelijktijdig te volgen opleiding of trainee-programma
• als oproepkracht
• als u meer dan zes maanden na outsourcing gebruik maakt van uw recht om terug te keren of
• als AOW-gerechtigde werknemer.
In die gevallen sluit u een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Daarnaast kan er een andere reden zijn om een tijdelijke arbeidsovereenkomst te sluiten.
4.4.
Volgens [verzoekende partij] volgt uit de bepaling dat een vaste aanstelling, dus een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, moet worden aangeboden, tenzij zich één van de redenen genoemd achter de bullets voordoet en zo’n omstandigheid doet zich niet voor. Daarnaast zijn de werkzaamheden die hij moet verrichten niet van tijdelijke aard en is de functie ook geen tijdelijke, aldus [verzoekende partij] . Volgens de Staat moet de bepaling zo worden gelezen dat zij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd mag aanbieden als de medewerker in kwestie de werkzaamheden slechts tijdelijk zal uitvoeren en is niet bedoeld dat de werkzaamheden zelf van tijdelijke aard moeten zijn. De Staat heeft toegelicht dat de taken van het RVO van dien aard en omvang zijn dat inherent aan de bedrijfsvoering is dat er wordt gewerkt met een vaste en een flexibele schil. [verzoekende partij] heeft gesolliciteerd en is aangenomen op een functie die onderdeel uitmaakt van de flexibele schil om reden waarvan zijn arbeidsovereenkomst (en de verlenging ervan) ook van tijdelijke aard is, aldus de Staat. En zelfs indien de achter de bullets genoemde omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] van bepaalde tijd is, dan wordt dit volgens de Staat alsnog ondervangen door de open mogelijkheid dat er een andere reden kan zijn om een tijdelijke arbeidsovereenkomst te sluiten.
4.5.
Werkgevers hebben de vrijheid om hun organisaties naar eigen inzichten in te richten. Kennelijk is er bij de RVO voor gekozen te werken met een vaste schil (90%) en een flexibele schil (10%), omdat een deel van het aanbod in werkzaamheden afhankelijk is van het aantal opdrachten dat de RVO krijgt. De flexibele schil is zodoende nodig om het wisselende aanbod in werkzaamheden op te vangen. Daarnaast heeft de Staat aangevoerd dat de RVO voor de financiering afhankelijk is van het aantal opdrachten dat de RVO krijgt en dat aan de hand daarvan de vaste en tijdelijke formatie wordt bepaald. Dat [verzoekende partij] door de RVO vervolgens is aangesteld in de flexibele schil en hem (tweemaal) een tijdelijke arbeidsovereenkomst is aangeboden, is naar het oordeel van de kantonrechter niet in strijd met de CAO Rijk aangezien artikel 2.1 CAO Rijk geen cumulatieve opsomming van omstandigheden geeft waarbij sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Ook op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, van het ARAR kon een aanstelling in tijdelijke dienst plaatsvinden voor het verrichten van werkzaamheden waarvoor slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan. Dat het geen tijdelijke werkzaamheden of geen tijdelijke functie betreft, doet aan het voorgaande niet af. Overigens zijn de werkzaamheden in die zin van tijdelijke aard dat de hoeveelheid ervan afhangt van het aantal al dan niet ontvangen opdrachten door RVO. Dat, zoals [verzoekende partij] nog heeft aangevoerd, een specifieke reden moet worden vermeld voor de tijdelijkheid van de arbeidsovereenkomst volgt ook niet uit de CAO Rijk, zodat die stelling zonder nadere toelichting, die ontbreekt, wordt verworpen.
4.6.
Daarnaast was [verzoekende partij] duidelijk dat zijn dienstverband steeds van tijdelijke aard zou zijn. De vacature waarop hij solliciteerde vermeldde “
Tijdelijk. Periode: 1 jaar. Reden van tijdelijkheid: tijdelijke werkzaamheden”. Vervolgens sluiten partijen een arbeidsovereenkomst waarin op meerdere plekken is vermeld “
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd”. In artikel 1.1 wordt bepaald dat
“[d]e overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en eindigt van rechtswege op 31 augustus 2022”, waarvan in artikel 1.3 de reden wordt vermeld. Bij de verlenging van het dienstverband wordt in het formulier “
Aanvraag wijzigen dienstverband” bij nieuw dienstverband vermeld: “
Tijdelijke werkzaamheden”, met als einddatum 31 augustus 2023.
4.7.
Aangezien uit het voorgaande volgt dat tussen partijen steeds sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de Staat tijdig heeft aangezegd, hetgeen verder ook niet is bestreden door [verzoekende partij] , is de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig geëindigd op 31 augustus 2023. Daarmee vervalt de grondslag van zowel het verzoek tot vernietiging van de opzegging als het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding, zodat deze zullen worden afgewezen. De verzoeken van [verzoekende partij] om toegelaten te worden tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden alsmede de veroordeling van de Staat tot (door)betaling van het loon, wettelijke verhoging en wettelijke rente, treffen hetzelfde lot.
4.8.
Ten aanzien van het nevenverzoek van [verzoekende partij] de Staat op te dragen de opleiding VOFHA ter waarde van € 8.510,00 (ex btw) te mogen volgen overweegt de kantonrechter als volgt. Hoewel [verzoekende partij] ter zitting heeft aangevoerd dat dit verzoek niet onlosmakelijk is van de overige verzoeken, heeft hij ter zitting eveneens verklaard dat de opleiding ten nutte is van de werkzaamheden bij de RVO. Daargelaten of ondubbelzinnig akkoord is gegeven door de Staat (RVO) aan [verzoekende partij] de opleiding in 2022 te mogen volgen en [verzoekende partij] de opleiding in 2022 niet heeft gevolgd, kan de kantonrechter de VOFHA-opleiding niet los zien van de arbeidsverhouding die partijen hadden. Aangezien de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd en [verzoekende partij] geen werkzaamheden meer zal uitvoeren voor de RVO waarvoor de VOFHA-opleiding ten nutte is, is de kantonrechter van oordeel dat de Staat niet kan worden opgedragen [verzoekende partij] de VOFHA-opleiding alsnog te laten volgen. Dit betekent dat de nevenverzoeken zullen worden afgewezen.
4.9.
[verzoekende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van de Staat worden begroot op € 528,00 (€ 264,00 x 2,00 punten) aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoekende partij] in de kosten van deze procedure, die de kantonrechter aan de kant van de Staat vaststelt op € 528,00,
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.