ECLI:NL:RBDHA:2024:7199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
22/5513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor werkzaamheden in Natura 2000-gebied Meijendel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 mei 2024, wordt de zaak behandeld tussen Stichting Hart voor Meijendel als eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar als verweerder, met Dunea N.V. als derde-partij. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 19 januari 2022 door verweerder is verleend voor diverse werkzaamheden in het Natura 2000-gebied Meijendel. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 27 juli 2022, waarin het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft op 17 april 2024 de zaak behandeld en het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op nadere stukken van eiseres.

De rechtbank oordeelt dat eiseres als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks dat zij pas na de indiening van de aanvraag is opgericht. De rechtbank concludeert dat de feitelijke werkzaamheden van de werkgroep, die voorafgaand aan de oprichting van de stichting actief was, aan eiseres kunnen worden toegerekend. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning voor de aanlegwerkzaamheden niet in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat er gebreken kleven aan het bestreden besluit, met name met betrekking tot de beoordeling van de effecten op cultuurhistorische waarden en archeologische waarden. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om deze gebreken te herstellen en stelt een termijn van twee weken in om te reageren. De verdere beslissing wordt aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5513

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

Stichting Hart voor Meijendel, uit Wassenaar, eiseres

(gemachtigde: J.A.C. d’Engelbronner-Huizinga),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Dunea N.V. uit Zoetermeer (Dunea).
(gemachtigde: mr. M. West)

Inleiding

In het besluit van 19 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het verrichten van diverse werkzaamheden in Meijendel.
In het besluit van 27 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Dunea heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2], de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van Dunea, bijgestaan door [naam 3], [naam 4] en [naam 5].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder en Dunea de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op het door eiseres ter zitting ingediende nadere stuk. Na ontvangst van de reactie van verweerder en van Dunea heeft de rechtbank bij brief van 25 april 2024 het onderzoek gesloten en partijen medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Dunea heeft een plan gemaakt voor herinrichting van het Hart van Meijendel, een locatie in Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide waar zich onder meer een bezoekerscentrum, een pannenkoekenboerderij, een paardenstal en speelvoorzieningen bevinden. Daartoe dienen diverse werkzaamheden plaats te vinden in dat gebied, waarbij voor deze procedure van belang zijn het verplaatsen van de speeltuin, het leggen van kabels en leidingen, het plaatsen van bebording, het aanleggen van verhardingen en het plaatsen van twee half-ondergrondse afvalcontainers. Voor het verrichten van deze werkzaamheden heeft Dunea een omgevingsvergunning aangevraagd.
De bestemmingsplannen en de bestemmingen
2. Ter plaatse gelden het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2015” (het bestemmingsplan) en het paraplubestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar Panden, objecten en archeologie” (het paraplubestemmingsplan). De gronden hebben in het bestemmingsplan – voor zover hier van belang – de bestemming “Natuur”, de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” en de gebiedsaanduiding “wetgevingszone-natura 2000”. De gronden hebben in het paraplubestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 3”.
Het primaire besluit en het bestreden besluit
3. In het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor
– voor zover hier van belang – de herinrichting van de speeltuin, het leggen van kabels en leidingen, de plaatsing van twee half-ondergrondse afvalcontainers, de plaatsing van bebording en het aanleggen van verharding. Deze omgevingsvergunning betreft de activiteit “het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden” zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat voor de realisatie van het project geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat voor het plaatsen van speeltoestellen geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist op grond van artikel 3, onderdeel 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Standpunten van partijen
4. Eiseres is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij betoogt
– samengevat weergegeven – dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat voor de herinrichting van de speeltuin geen omgevingsvergunning voor bouwen vereist is. Verder is eiseres van mening dat de vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (hierna: aanlegwerkzaamheden) ten onrechte is verleend.
4.1.
Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgronden tegen het plaatsen van bebording ingetrokken. De rechtbank zal hier dan ook niet meer op ingaan.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dat het beroep van eiseres daarom ongegrond moet worden verklaard.
6. Dunea heeft het standpunt ingenomen dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep, omdat zij geen belanghebbende is. Subsidiair heeft Dunea ongegrondverklaring van het beroep bepleit.
Is eiseres belanghebbende?
7. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
7.1.
Bij de beoordeling van de belanghebbendheid moeten de doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden dus tezamen worden bezien. De beide elementen hebben daarbij het karakter van communicerende vaten [1] . Naarmate de doelstellingen functioneel of territoriaal beperkter zijn geformuleerd, zijn minder feitelijke werkzaamheden nodig om te kunnen vaststellen dat de rechtspersoon een bepaald belang behartigt.
7.2.
Bij de feitelijke werkzaamheden dient acht te worden geslagen op de periode voorafgaand aan het indienen van bezwaar. [2]
7.3.
Het belang dat eiseres blijkens haar statuten behartigt is:
“(a) het bevorderen en nastreven van het algemeen belang, en meer in het bijzonder het beschermen en bevorderen van het behoud, herstel en verbetering van de natuur, fauna en flora in Natura 2000 gebied Meijendel & Berkheide;
(b) het behouden en het verbeteren van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de kwaliteit van de biodiversiteit en het milieu waaronder de lucht, bodem en het water en de gezondheid van mensen en een goede ruimtelijke ordening in Natura 2000 gebied Meijendel & Berkheide, dit alles in de ruimste zin van het woord.”
7.4.
De in de statuten geformuleerde doelstelling is nadrukkelijk beperkt tot het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide. Zodoende is sprake van een territoriaal beperkte doelstelling die ziet op een gebied van een relatief geringe omvang. De doelstelling van eiseres is daarmee zodanig concreet geformuleerd, dat minder hoge eisen worden gesteld aan de feitelijke werkzaamheden. Gelet op de territoriaal afgebakende doelstelling is ook bij geringe feitelijke werkzaamheden immers goed vast te stellen voor welke belangen eiseres wenst op te komen.
Eiseres is opgericht op 23 februari 2022 en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt op 1 maart 2022. De periode van feitelijke werkzaamheden van eiseres betreft dus de periode van 23 februari 2022 tot 1 maart 2022. Uit het door eiseres ingediende overzicht van feitelijke werkzaamheden blijkt dat in die periode geen feitelijke werkzaamheden zijn verricht. De rechtbank acht echter van belang dat de bestuursleden van eiseres voorafgaand aan de formele oprichting van de stichting gezamenlijk actief waren in een werkgroep met de naam “Hart voor Meijendel”. Niet in geschil is dat deze werkgroep soortgelijke doelstellingen had als de stichting. Uit de stukken blijkt dat deze werkgroep al sinds mei 2021 met regelmaat feitelijke werkzaamheden heeft verricht, bestaande uit onder meer het voeren van gesprekken met lokale, provinciale en nationale politici en met Dunea, het organiseren van petities en het opstellen van een position paper over Meijendel. Deze en dergelijke werkzaamheden zijn voortgezet na oprichting van de stichting. De rechtbank ziet aanleiding om de feitelijke werkzaamheden van de werkgroep toe te rekenen aan eiseres. Gelet op deze feitelijke werkzaamheden en de territoriaal beperkte en concrete doelstelling van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat eiseres een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Eiseres dient daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt, zodat het beroep ontvankelijk is.
Overgangsrecht
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
8.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
8.2.
De voor dit beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de bouwwerkzaamheden voor de speeltuin omgevingsvergunningvrij?
9. Het project omvat onder meer de plaatsing van een aantal speeltoestellen. Ter zitting is toegelicht dat er op een speelweide een bestaande speeltuin is met drie speeltoestellen, en een capaciteit van maximaal 45 kinderen. Die speeltuin wordt volgens Dunea circa 30 meter verplaatst, naar de andere zijde van de speelweide. De speeltuin op de nieuwe locatie heeft eveneens drie speeltoestellen, maar bevat in vergelijking tot de huidige speeltuin meer water- en natuurelementen. De nieuwe speeltuin zal een capaciteit hebben van maximaal 37 kinderen.
9.1.
Voor het plaatsen van speeltoestellen die niet louter voor particulier gebruik bedoeld zijn, is geen omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” nodig als (1) de bouwactiviteit geen strijd oplevert met het bestemmingsplan en (2) voldaan wordt aan de voorwaarden vermeld in artikel 3, onderdeel 4 van bijlage II bij het Bor. De rechtbank stelt vast dat eiseres een groot aantal beroepsgronden heeft aangevoerd, die er merendeels op neerkomen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke effecten van het gebruik van de speeltuin op de natuur in Meijendel & Berkheide. Eiseres heeft onder meer gesteld dat een analyse van de bezoekersaantallen en de hiermee gepaard gaande parkeerdruk ontbreekt en dat onderzoek gedaan had moeten worden naar de effecten van stikstofdepositie en geluidsbelasting in de gebruiksfase van de speeltuin. Dit zijn echter onderwerpen die – nu zij niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen als voorwaarde voor vergunningverlening – geen plaats hebben binnen het wettelijke beoordelingskader voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. De rechtbank kan en zal de argumenten die eiseres in dit verband naar voren heeft gebracht, daarom niet meewegen. Verweerder heeft zich in zijn beoordeling terecht beperkt tot de vraag of de plaatsing van de speeltoestellen op grond van het bestemmingsplan is toegestaan en of de speeltoestellen voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3, onderdeel 4, van bijlage II bij het Bor. Verweerder heeft er verder met juistheid op gewezen dat voor zover eiseres vreest voor de gevolgen van het project voor de natuur in Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide, zij dit aan de orde kan stellen in een eventuele procedure over een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of over een ontheffing van verbodsbepalingen uit die wet. Een dergelijke vergunning of ontheffing ligt in deze procedure echter niet voor.
9.2.
Niet in geschil is dat de speeltoestellen voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 3, onderdeel 4, van bijlage II bij het Bor. In geschil is of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat plaatsing van de speeltoestellen geen strijd oplevert met het bestemmingsplan.
Gelet op de beroepsgronden van eiseres zal in dit verband beoordeeld moeten worden of het plaatsen van de speeltoestellen past binnen de bestemming “Natuur” en de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie”.
9.3.
Op grond van artikel 27.1.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming “Natuur” bestemd voor extensieve dagrecreatie. Op deze gronden zijn – voor zover hier van belang – bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming toegestaan met een maximale hoogte van 3 meter. Gesteld noch gebleken is dat de speeltoestellen deze hoogte overschrijden. Het begrip “extensieve dagrecreatie” is in artikel 1.53 van de planregels als volgt gedefinieerd:
“Dagrecreatie, en met name extensieve dagrecreatie, is recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving. Voorbeelden zijn wandelen, fietsen en natuurkamperen. Er zijn weinig of geen gebouwen nodig en het aantal recreanten (per tijdseenheid of oppervlakte-eenheid) is beperkt.”
De rechtbank stelt vast dat extensieve dagrecreatie met deze begripsomschrijving niet uitputtend is gedefinieerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de speeltoestellen ten behoeve van extensieve dagrecreatie worden opgericht. De te bouwen speeltuin bestaat slechts uit enkele (natuur)speeltoestellen en heeft een beperkte capaciteit. Uit wat verweerder naar voren heeft gebracht, begrijpt de rechtbank dat het de verwachting is dat de speeltuin onder meer gebruikt zal worden door kinderen van gezinnen die in de duinen gaan wandelen of terugkeren van een wandeling of die op de speelweide picknicken. Wat eiseres heeft aangevoerd biedt geen grond om die verwachting onterecht te achten.
In aanvulling hierop geldt – zoals Dunea terecht naar voren heeft gebracht – dat uit artikel 27.1.4 van het bestemmingsplan volgt dat voor zover op de verbeelding binnen de bestemming “Natuur” tevens bouwvlakken met andere bestemmingen zijn vastgelegd, de gronden met de bestemming “Natuur” rondom die bouwvlakken mede bestemd zijn voor voorzieningen en bouwwerken die passen bij die andere bestemmingen. Dunea heeft er terecht op gewezen dat de aanwezige pannenkoekenboerderij een horecabestemming heeft en dat de aanwezigheid van enkele speeltoestellen niet ongebruikelijk is nabij een dergelijke horecavoorziening. Artikel 27.1.4 van het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid deze speeltoestellen binnen de bestemming “Natuur” te realiseren. Ook in zoverre levert de plaatsing van de speeltoestellen dus geen strijd op met het bestemmingsplan.
9.4.
Over de vraag of de plaatsing van de speeltoestellen past in de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 53.1.1 van het bestemmingsplan zijn gronden met deze bestemming mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 6 bij de regels. Uit bijlage 6 volgt onder meer dat cultuurhistorie in dit verband betrekking heeft op zowel (infra- en
groen)structuren, zoals een dijk, een laanbeplanting of een watergang, als gebouwde elementen, zoals een jachtpaal, een buitenplaats of een boerderij (etc). In de bijlage wordt toegelicht dat geen medewerking zal worden verleend aan gebruiksvormen indien dat gebruik onomkeerbare gevolgen heeft of kan hebben voor de beoogde ruimtelijke kwaliteit.
Uit artikel 53.2.1 van de planregels volgt dat bouwen op deze gronden mogelijk is, mits de aanwezige cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast. Verweerder dient zich in dit verband te laten adviseren door de Commissie voor Welstand en Cultureel Erfgoed (commissie WCE) of een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige.
9.4.1
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende dat het college heeft onderzocht of de realisatie van de speeltuin in overeenstemming is met de dubbelbestemming “Waarde-cultuurhistorie”. Dat verweerder over dit aspect van het bouwplan het verplichte advies van de WCE of een andere deskundige heeft verkregen, blijkt niet uit het bestreden besluit. Tot het bestreden besluit behoren een memo van Dunea van 14 december 2021 met als onderwerp “Ontwerp Brink en terras” en een memo van 19 augustus 2021 met als onderwerp “aanvulling achtergronddocument bij vergunningaanvraag (….): cultuurhistorische motivatie”. Het memo van 14 december 2021 is geactualiseerd met een memo van 29 maart 2022 getiteld “keuze verharding voor Brink en terras”. De memo’s van 14 december 2021 en 29 maart 2022 zijn blijkens een hierop geplaatst stempel akkoord bevonden door de WCE. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit genoemde memo’s weliswaar dat de WCE betrokken is geweest bij het project, maar niet dat de WCE zich ook gebogen heeft over de mogelijke effecten van het verplaatsen van de speeltuin. De memo’s betreffen uitsluitend andere onderdelen van de voorziene herinrichting van het gebied. Uit het enkele plaatsen van een goedkeuringsstempel op de memo’s van 14 december 2021 en 29 maart 2022 blijkt dan ook niet dat het college zich door de WCE – zoals is voorgeschreven in het bestemmingsplan – heeft laten adviseren over de vraag of de realisatie van de speeltuin mogelijk onevenredige gevolgen heeft voor de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het bestreden besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een draagkrachtige motivering. Het betoog slaagt.
Is voor de aanlegwerkzaamheden terecht een omgevingsvergunning verleend?
10. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt uit de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en 2.11, eerste lid, van de Wabo, dat indien een omgevingsvergunning voor de aanleg van werken op grond van een bestemmingsplan is vereist, deze wordt geweigerd indien de aanleg in strijd is met de regels van dat bestemmingsplan. Uit dit stelsel vloeit voort dat geen ruimte bestaat om een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten op andere gronden te weigeren.
10.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de vergunde aanlegwerkzaamheden in overeenstemming zijn met de bestemming “Natuur” en met de dubbelbestemmingen “Waarde-cultuurhistorie” en “Waarde-archeologie 3”.
10.2.
Ten aanzien van de bestemming “Natuur” overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 27.6.2 van het bestemmingsplan volgt dat de vereiste omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten slechts verleend wordt, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die activiteiten de natuur- en/of landschapswaarde van de betrokken gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is volgens deze bepaling ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Verder geldt dat, alvorens vergunning te verlenen binnen het op de verbeelding als zodanig aangeduide ‘wetgevingsgebied – Natura 2000' een habitattoets moet worden uitgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de aanlegactiviteiten niet in strijd zijn met de bestemming “Natuur”. Hoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit op dit punt beknopt zijn gemotiveerd, behoort tot de bijlagen bij het primaire besluit de “Natuurtoets Hart van Meijendel” die op 13 juli 2021 is opgesteld door Bureau Waardenburg. In deze natuurtoets wordt geconcludeerd – kort gezegd – dat negatieve effecten van het project op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide zijn uitgesloten en dat de werkzaamheden geen negatief effect hebben op de staat van instandhouding van de strikt beschermde diersoorten in het gebied. Eiseres heeft deze conclusies niet gemotiveerd betwist. Weliswaar heeft eiseres enkele kritische kanttekeningen bij de natuurtoets geplaatst, maar die kanttekeningen zijn niet voorzien van een concrete en toetsbare onderbouwing. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. Gelet hierop heeft verweerder mogen aannemen dat de natuur- en landschapswaarden door de vergunde aanlegwerkzaamheden niet in onevenredige mate worden aangetast.
10.3.
Ten aanzien van de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” overweegt de rechtbank het volgende. Uit het samenstel van de artikelen 53.1.1, 53.5.3 en 53.5.4 van de planregels volgt dat aanlegwerkzaamheden slechts toelaatbaar zijn als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werkzaamheden de cultuurhistorische waarde van de betrokken gronden niet in onevenredige mate wordt aangetast. Op grond van artikel 53.5.4 van de planregels is daartoe een schriftelijk advies van een daartoe bevoegde deskundige vereist. Een dergelijk advies dat betrekking heeft op de vergunde aanlegwerkzaamheden, ontbreekt bij het primaire besluit en het besluit op bezwaar. De door de WCE akkoord bevonden memo’s van 14 december 2021 en 29 maart 2022 volstaan in dit verband niet, nu deze geen betrekking hebben op de hier bedoelde aanlegwerkzaamheden. Het bestreden besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en mist een draagkrachtige motivering. Het betoog slaagt.
10.4.
Over de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 3” in het paraplubestemmingsplan overweegt de rechtbank het volgende. Uit het samenstel van de artikelen 4.4.4 en 4.5 van het paraplubestemmingsplan volgt dat, alvorens een omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden binnen deze bestemming verleend kan worden, een schriftelijk advies van de archeologisch adviseur van verweerder is vereist. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit advies is gegeven. De enkele opmerking in het primaire besluit dat de heer A. Roelofs, beleidsadviseur cultureel erfgoed en archeologie bij de gemeente, kenbaar heeft gemaakt dat hij vanuit archeologisch oogpunt geen problemen ziet voor de vergunde activiteiten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Onduidelijk is op grond van welke onderbouwing deze opmerking is gemaakt. Ook in zoverre is het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
11. Gelet op het bovenstaande kleven aan het bestreden besluit een aantal gebreken. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen. Verweerder kan dit doen door alsnog een advies van de commissie WCE of een andere voor verweerder aangewezen deskundige te overleggen waaruit blijkt dat deze de effecten van realisatie van de speeltuin op de cultuurhistorische waarden van het gebied heeft beoordeeld en akkoord heeft bevonden. Daarnaast dient verweerder een advies van de daartoe bevoegde deskundige te overleggen waaruit volgt dat de vergunde aanlegwerkzaamheden voldoen aan de voorwaarden van de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie”. Tot slot dient verweerder een advies te overleggen van zijn adviseur waaruit blijkt dat de vergunde aanlegwerkzaamheden in overeenstemming zijn met de dubbelbestemming “Waarde Archeologie 3” uit het paraplubestemmingsplan.
11.1.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres en Dunea in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruikt maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wettelijke regels

Wabo

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
Artikel 2.11
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Bor

Artikel 3, aanhef en vierde lid van Bijlage II
Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een sport- of speeltoestel anders dan voor uitsluitend particulier gebruik, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 4m, en
b. uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens.

Het bestemmingsplan

Artikel 27.1.1
De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
b. de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden;
d. extensieve dagrecreatie en verkeersvoorzieningen (niet zijnde parkeervoorzieningen) waaronder ontsluitingspaden, fiets-, voet- en ruiterpaden voor zover dit gebruik geen evenredige afbreuk doet aan de bovengenoemde waarden.
Artikel 1.53
Dagrecreatie, met name extensieve dagrecreatie, is recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving. Voorbeelden zijn wandelen, fietsen en natuurkamperen. Er zijn weinig of geen gebouwen nodig en het aantal recreanten (per tijdseenheid of oppervlakte-eenheid) is beperkt.
Artikel 53.1.1
De voor “Waarde-Cultuurhistorie” aangewezen gronden zijn, behalve voor andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 6 bij deze regels.
Artikel 53.2.1
Het bouwen op de gronden als bedoeld in lid 53.1.1 is mogelijk. Hiervoor gelden aanvullend op de onderliggende bestemmingen de volgende regels:
a. de aanwezige cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
b. om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een (overig) bouwwerk goed te kunnen beoordelen is een motivatie en een integrale belangenafweging nodig waarom dit verantwoord is in relatie tot de cultuurhistorische waarden die in het geding zijn;
c. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 53.2.1, sub a en b adviseren door de Commissie Welstand Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegde gezag aangewezen deskundige.
Artikel 53.5.3
Een vergunning als bedoeld in lid 53.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders (…)
Artikel 53.5.4
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 53.5.1 en gelegen in gebieden bedoeld in lid 53.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies gevraagd aan een daartoe bevoegde deskundige.

Het paraplubestemmingsplan

Artikel 4.1
De voor “Waarde-Archeologie 3” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
Artikel 4.4.1
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in artikel 4.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen (…);
f. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
Artikel 4.4.4
Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk een archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
Artikel 4.5
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
a. De werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Voetnoten

1.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:20212: BV5108.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4292.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2379.