ECLI:NL:RBDHA:2024:7192
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2024, wordt het beroep van eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelt dat Duitsland niet voldoet aan internationale richtlijnen en dat hij gevaar loopt voor indirect refoulement, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland tekortkomingen vertoont die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij het tegendeel overtuigend wordt aangetoond.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.