In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar van eiser tegen een (deel)besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Eiser had op 30 december 2020 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om inzicht te krijgen in documenten met betrekking tot de wettelijke aansprakelijkheid tussen de overheid en leveranciers van Covid-19-vaccins. De minister heeft op 6 juli 2023 een primair besluit genomen, maar eiser heeft bezwaar gemaakt omdat hij de feitelijke verstrekking onvolledig vond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar is overschreden en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 30 juni 2024 een volledig besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met een dwangsombepaling van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, maar dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.