ECLI:NL:RBDHA:2024:7191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 8532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen (deel)besluit inzake Wob-verzoek Covid-19-vaccins

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar van eiser tegen een (deel)besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Eiser had op 30 december 2020 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om inzicht te krijgen in documenten met betrekking tot de wettelijke aansprakelijkheid tussen de overheid en leveranciers van Covid-19-vaccins. De minister heeft op 6 juli 2023 een primair besluit genomen, maar eiser heeft bezwaar gemaakt omdat hij de feitelijke verstrekking onvolledig vond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar is overschreden en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 30 juni 2024 een volledig besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met een dwangsombepaling van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, maar dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cras).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het (deel)besluit van verweerder van 6 juli 2023.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en eiser heeft daarop gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Voorgeschiedenis
3. Met het verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van
30 december 2020 heeft eiser verzocht om inzicht in documenten (memo’s, adviezen, contacten, verslagen, mails, WhatsApp-berichten, etc) waaruit blijkt hoe de wettelijke aansprakelijkheid is geregeld tussen de overheid en leveranciers van de Covid-19-vaccins over de periode tot en met 30 december 2020 (verzoek 2020.269).
Bij het tweede Wob-verzoek van 6 december 2021 heeft eiser verzocht om documenten waaruit hij kan opmaken hoe de wettelijke aansprakelijkheid is geregeld tussen de overheid en de leveranciers van de Covid-19-vaccins die Nederland afneemt of gaat nemen en ziet op de periode vanaf 30 december 2020 tot en met 6 december 2021 (verzoek 2021.279).
Verweerder beslist op een veelheid van Covid-19 gerelateerde verzoeken van verschillende verzoekers, onder wie eiser, met diverse (deel)besluiten.
3.1.
In deze zaak gaat het om besluitvorming gerelateerd aan het verzoek van van eiser van 30 december 2020.
Bij besluit van 4 april 2023 heeft verweerder op grond van de Wet open overheid (Woo) een besluit genomen op dit verzoek, waarbij direct documenten zijn meegestuurd.
Met het besluit van 6 juli 2023 (2020.269/3624275-1050199-PDO, het primaire besluit) met bijlage A en B heeft verweerder het besluit van 4 april 2023 ingetrokken en vervangen met het primaire besluit. Dit omdat bij dat besluit ten onrechte direct documenten zijn meegestuurd, terwijl er nog bezwaren tegen de openbaarmaking waren.
De door eiser gevraagde informatie wordt gedeeltelijk openbaar gemaakt. In bijlage B is een inventarislijst opgenomen, waaruit blijkt welke documenten verweerder niet, gedeeltelijk of geheel openbaar maakt en welke uitzonderingsgronden van toepassing zijn.
De door eiser gevraagde chatberichten zijn nog niet betrokken in dit besluit en eiser zal hierover separaat bericht ontvangen.
3.2.
Eiser heeft op 28 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig volledig beslissen op zijn verzoek van 30 december 2020 (SGR 23/5692). Tussen partijen was niet in geschil dat nog niet volledig was beslist op dat verzoek, omdat verweerder nog moet beslissen over het al dan niet openbaar maken van de onder dat verzoek vallende chatberichten. Bij uitspraak van 7 februari 2024 heeft de rechtbank dit beroep onder meer gegrond verklaard, verweerder opgedragen om uiterlijk op 1 april 2024 een volledig besluit te nemen op het verzoek van 30 december 2020 onder verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- voor elke dag waarmee verweerder deze termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit is in deze zaak geen onderwerp van het geschil.
3.3.
Eiser heeft op 16 augustus 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en meegedeeld dat hij de feitelijke verstrekking onvolledig vindt, aangezien de bijgevoegde inventarislijst afwijkt van de lijst die bij het primaire besluit was gevoegd.
Bij e-mailbericht van 6 september 2023 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij wacht op antwoorden op zijn vragen over het primaire besluit en de feitelijke verstrekking. Hij heeft de antwoorden nodig om zijn bezwaargronden toe te lichten.
Verweerder heeft eiser bij e-mailbericht van 19 september 2023 een nieuwe inventarislijst gezonden en de termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar opgeschort.
Eiser heeft (alvast) gronden van het bezwaar ingediend op 20 september 2023. Voorts heeft hij verweerder bij e-mailbericht van 20 september 2023 meegedeeld dat hij heeft begrepen dat de inventarislijst die met de feitelijke verstrekking van 10 augustus 2023 is meegezonden niet compleet was en dat deze nu is toegezonden. Daarmee zijn nog niet al zijn vragen beantwoord.
Verweerder heeft eiser bij e-mailbericht van 25 oktober 2023 desgevraagd meegedeeld dat de beslistermijn, vanwege de hersteltermijn die eiser is gegeven voor het indienen van de gronden van zijn bezwaar en de verdaging van die termijn, eindigt op 6 december 2023.
3.4.
Bij e-mailbericht van 1 november 2023 heeft verweerder eiser, naar aanleiding van telefonisch contact met eiser op die dag, meegedeeld dat nog zal worden uitgezocht of het primaire besluit, zoals eiser meent, ziet op de periode maart 2020 tot en met juli 2020. Voorts is samengevat dat eiser meent dat de zoekslag onvoldoende is geweest, dat een weigeringsgrond verkeerd is toegepast en dat documenten die nu nog zijn opgeschort onderdeel uitmaken van een (lopende) bezwaarprocedure van een derde-belanghebbende.
Bij e-mailbericht van 1 november 2023 heeft eiser aanvullend meegedeeld dat hij niet weet welke zoekslag is uitgevoerd, maar dat hij de indruk heeft gekregen dat er veel meer documenten over deze periode beschikbaar zijn (w.o. intra- en interdepartementaal overleg over de ontwikkeling van vaccins en de juridische aspecten rond de aansprakelijkheid/ liabilitiy/indemnification die er tussen de overheid en producten spelen. Eiser wenst in de beslissing op bezwaar meer inzicht te krijgen en op basis van de heroverweging eventueel meer documenten te ontvangen.
Eiser heeft verweerder op 7 december 2023 per e-mail in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het primaire besluit.
Waar gaat deze zaak over?
4.1.
Eiser heeft op 22 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het primaire besluit.
4.2.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat de beslistermijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar is overschreden en dat dit beroep gegrond is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en vraagt daarom een beslistermijn te gunnen tot en met
30 juni 2024. Verweerder wijst onder meer op de vele Wob- en woo-verzoeken met betrekking tot Covid-19-gerelateerde onderwerpen, de omvang van het verzoek van eiser, de complexiteit om de gevraagde informatie te ontsluiten, een zeer groot aantal procedures en de beperkte capaciteit op het departement. Zo heeft eiser in de periode 2020 tot en met 2023 circa 13 keer bezwaar gemaakt tegen besluiten op zijn Wob- en Woo-verzoeken. In de periode 2021 tot en met 2023 heeft eiser 21 beroepen niet tijdig beslissen ingediend. Uit de heroverweging in bezwaar is gebleken dat de interne communicatie ten onrechte niet bij het besluit is betrokken, waardoor in bezwaar opnieuw een zoekslag moest worden uitgevoerd. Uit de zoekslag zijn ruim 8000 documenten naar voren gekomen en bij verdere toespitsing zijn 2424 documenten overgebleven. Van deze documenten moet nog worden beoordeeld of de informatie binnen de reikwijdte van het verzoek valt, of informatie al openbaar is en of er uitzonderingsgronden van toepassing zijn. Verder moeten de documenten voor een zienswijze worden voorgelegd aan derde-belanghebbvenden. Indien de zienswijzen daartoe aanleiding geven worden de documenten (deels) gelakt of ontlakt en wordt in een herziene beslissing op het Wob-verzoek uiteindelijk beslist welke informatie (deels) openbaar wordt gemaakt. Eiser zal dan in de gelegenheid worden gesteld om eventuele aanvullende bezwaargronden in te dienen. Naar verwachting zal in het tweede kwartaal van 2024 een besluit op het bezwaar van eiser worden genomen.
4.3.
Eiser heeft de rechtbank op 24 januari 2024 meegedeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft voldoende tijd gehad om te beslissen op zijn bezwaar. Hij verzoekt de rechtbank een beslistermijn te bepalen op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
Overwegingen
5.1.
Niet is gebleken dat verweerder inmiddels heeft beslist op het bezwaar van eiser
tegen het primaire besluit. Het beroep is daarom kennelijk gegrond en het met een besluit
gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het primaire besluit zal worden vernietigd.
5.2.
In beginsel stelt de rechtbank in dat geval een termijn van twee weken om alsnog een besluit bekend te maken. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb ziet de rechtbank in dit geval aanleiding een langere termijn te stellen. Verweerder heeft afdoende toegelicht dat hier sprake is van bijzondere omstandigheden, die de rechtbank met name ziet in de complexiteit, de veelheid van Covid-19-gerelateerde Wob- en Woo-verzoeken en de aanvulling van eiser van 1 november 2023 (die geleid heeft tot een nieuwe zoekslag). Er zijn 2424 documenten die nog verder moeten worden beoordeeld, er volgen nog zienswijzeprocedures en eiser kan daarna eventueel zijn bezwaar aanvullen.
5.3.
Volgens rechtspraak moet de rechter bij het bepalen van de termijn een op dat moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter stelt een nadere termijn die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is. [1]
De rechtbank acht de door verweerder verzochte termijn in dit geval niet onnodig lang in het licht van de reeds verstreken termijn en de complexiteit van het geheel. Een termijn van twee weken, zoals door eiser is verzocht, is - gelet op de nieuwe zoekslag na het aanvullend bericht van 1 november 2023, het aantal gevonden documenten en wat daar procedureel op volgt - niet realistisch te achten. De rechtbank bepaalt dat daarom dat verweerder uiterlijk op 30 juni 2023 volledig moet hebben beslist op het bezwaar van eiser, waarbij tevens duidelijk moet zijn op welke periode het primaire besluit respectievelijk de beslissing op bezwaar ziet.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verweerder moet wel het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit;
  • draagt verweerder op uiterlijk op 30 juni 2024 een besluit te nemen op dit bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2348), r.o. 12.6.