ECLI:NL:RBDHA:2024:7189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
NL23.35905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nareisaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid na termijnoverschrijding van vijf jaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 7 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar nareisaanvraag beoordeeld. Eiseres, die een aanvraag indiende voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis, heeft te maken met een termijnoverschrijding van meer dan vijf jaar. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Eiseres betoogt dat de overschrijding verschoonbaar moet worden geacht vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder fouten van Nidos, de instantie die verantwoordelijk was voor de voogdij over haar zoon, referent.

De rechtbank constateert dat de aanvraag buiten de wettelijke driemaandentermijn is ingediend en dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de overschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank wijst erop dat, hoewel de termijnoverschrijding aanvankelijk aan Nidos te wijten kan zijn, de verantwoordelijkheid uiteindelijk ook bij referent en eiseres ligt. Na het moment dat referent in september 2016 op de hoogte werd gesteld dat er geen nareisaanvraag voor eiseres liep, heeft hij nog vier en een half jaar gewacht met het indienen van de aanvraag.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door rechter T.J. Thurlings-Rassa, in aanwezigheid van griffier E. Diele, en is openbaar gemaakt op 13 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35905

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar nareisaanvraag.
1.1.
De zoon van eiseres, [referent] (referent), is sinds 19 augustus 2015 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Hij heeft voor eiseres op 28 januari 2021 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis.
1.2.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 20 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de nareisaanvraag van eiseres.
4. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de nareistermijn ruimschoots overschreden is. Volgens de staatssecretaris is deze overschrijding niet verschoonbaar.
5. Eiseres voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht in verband met bijzondere omstandigheden. Referent stond destijds onder voogdij van Nidos en het was de verantwoordelijkheid van Nidos om de nareistermijn veilig te stellen. Kennelijk hebben Nidos en Vluchtelingenwerk destijds niet goed begrepen dat referent, naast een aanvraag voor zijn oom, ook een nareisaanvraag voor zijn moeder wilde doen. Hij stelt dat hij enkel heeft aangegeven dat zijn moeder (op dat moment) te ziek was om te reizen, maar dat het zijn intentie was om een aanvraag voor haar in te dienen. Referent leefde lange tijd in de veronderstelling dat er daadwerkelijk een aanvraag voor zijn moeder liep. Eiseres heeft een “verschoonbaarheidsverklaring” van Nidos van 3 september 2020 overgelegd, waarin wordt erkend dat er fouten zijn gemaakt, onder meer door een grote toestroom van asielzoekers en een grote onderbezetting. In deze brief verzoekt Nidos de staatssecretaris om de termijnoverschrijding niet voor rekening van eiseres en referent te laten komen.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de aanvraag buiten de wettelijke driemaandentermijn voor nareis is ingediend [1] en dat sprake is van een termijnoverschrijding van ruim vijf jaar. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de staatssecretaris deze termijnoverschrijding verschoonbaar had moeten achten.
7. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] en het Hof van Justitie van de Europese Unie [3] volgt dat de staatssecretaris een nareisaanvraag mag afwijzen op de grond dat de aanvraag niet binnen de driemaandentermijn is ingediend. De termijnoverschrijding moet in dat geval niet objectief verschoonbaar zijn, aldus het Hof van Justitie, en de staatssecretaris moet de vreemdeling volledig informeren over de gevolgen van zijn afwijzende besluit en over de maatregelen die de vreemdeling moet nemen om alsnog in aanmerking te kunnen komen voor gezinshereniging. Verder heeft de Afdeling overwogen dat de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding geen belangenafweging is, maar dat wordt beoordeeld of de oorzaak van de termijnoverschrijding in redelijkheid aan de betrokkene kan worden toegerekend.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het contactjournaal uit het systeem van Nidos en Vluchtelingenwerk blijkt dat Nidos en Vluchtelingenwerk in oktober 2015 van referent begrepen dat hij geen gezinshereniging wenste met zijn moeder (eiseres), maar enkel met zijn oom. Uit het contactjournaal van Nidos blijkt dat bij Nidos van maart tot juni 2016 de veronderstelling bestond dat er een nareisaanvraag liep voor eiseres. Uit de notities van Vluchtelingenwerk blijkt dat navraag is gedaan bij de staatssecretaris en dat hierdoor op 3 augustus 2016 duidelijk is geworden dat er geen aanvraag liep voor eiseres. Vervolgens heeft op 22 september 2016 een uitgebreid gesprek plaatsgevonden met referent, waarin is besproken dat Nidos de schuld van de termijnoverschrijding op zich neemt en dat een nieuwe aanvraag kan worden ingediend zodra de brief van Nidos om dit te bevestigen binnen is. De brief van Nidos met de zogenoemde verschoonbaarheidsverklaring is uiteindelijk op 3 september 2020 opgesteld. Op 28 januari 2021 is de nareisaanvraag ingediend, tegelijk met een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM [4] .
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Zelfs als de termijnoverschrijding van de nareistermijn in eerste instantie aan fouten van Nidos te wijten is en dit niet toe te rekenen zou zijn aan referent en eiseres, heeft de staatssecretaris mogen stellen dat de termijnoverschrijding inmiddels (ook) aan referent en eiseres te wijten is. Nadat in september 2016 voor referent duidelijk is geworden dat er geen nareisaanvraag voor eiseres liep, is immers nog vier en een half jaar gewacht met het indienen van een nareisaanvraag. De stelling dat er werd gewacht op de brief van Nidos, is ook ontoereikend. Nadat deze brief is ontvangen op 3 september 2020, zijn namelijk ook nog ruim vier maanden verstreken voordat de nareisaanvraag werd ingediend. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze termijn volgt uit artikel 29, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4275.
3.Zie het arrest K. en B. van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:877.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.