In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn had beslist. Op 1 februari 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist en eiser geen belang meer heeft bij een oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat eiser recht heeft op vergoeding van proceskosten, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser, die een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De proceskosten zijn vastgesteld op basis van de waarde per punt en de wegingsfactor, waarbij is rekening gehouden met het feit dat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is op 2 april 2024 openbaar gemaakt. De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en verweerder in de proceskosten veroordeeld.