In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het huwelijksvermogensrecht, gaat het om de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen na hun echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen tijdens hun huwelijk in verschillende landen hebben gewoond, wat de vraag oproept naar de rechtsmacht en het toepasselijke recht. De vrouw, eiseres in conventie, vordert onder andere de verklaring voor recht dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man, gedaagde in conventie, voert verweer en vordert in reconventie onder andere de overhandiging van de aangiften inkomstenbelasting van de vrouw.
De rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheden dat partijen in Nederland zijn getrouwd en thans ook in Nederland wonen. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw om voor recht te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de man veroordeeld tot afgifte van overzichten van de door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten aan de advocaat van de vrouw.
De rechtbank heeft de wijze van verdeling gelast, waarbij de saldi op de bankrekeningen bij Handelsbanken in Zweden en Deutsche Bank aan de man worden toegedeeld, en het saldo bij ING Bank aan de vrouw. Tevens is de man veroordeeld om wegens overbedeling een bedrag van € 1.055,77 aan de vrouw te betalen. De vrouw is verplicht om haar aangiften inkomstenbelasting over 2020 en 2021 aan de man te overhandigen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.