In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Bell, had een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris handhaafde deze afwijzing in een besluit op bezwaar van 18 oktober 2023. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 31 januari 2024, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 10 mei 2024 geoordeeld dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. Daarnaast is het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten. De staatssecretaris is veroordeeld tot betaling van deze kosten, die zijn vastgesteld op € 1750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.