ECLI:NL:RBDHA:2024:7153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
NL24.1305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens prematuur indienen van ingebrekestelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, in beroep ging tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 2 november 2022 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder had niet tijdig beslist op deze aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig is overgedragen aan Malta, wat betekent dat Nederland verantwoordelijk werd voor de behandeling van de asielaanvraag op 22 juni 2023. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ingebrekestelling die door de eiser was ingediend prematuur was, omdat de beslistermijn was verlengd met negen maanden op basis van een besluit dat op 27 januari 2023 van kracht werd. Hierdoor was de termijn om te beslissen op de aanvraag nog niet verstreken op het moment dat de ingebrekestelling werd ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1305
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 42
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 2 november 2022 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op
20 december 2022 heeft verweerder Malta verzocht eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b van de Dublinverordening terug te nemen. De Maltese autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 22 december 2022. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient Nederland eiser uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek door Malta, over te dragen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet tijdig is overgedragen en dat verweerder op 22 juni 2023 (zes maanden na 22 december 2022) verantwoordelijk is geworden voor de
behandeling van het asielverzoek van eiser. Dat betekent dat verweerder met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw, uiterlijk op 22 december 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.3 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van de eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit, omdat Nederland in 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. De beslistermijn in
zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij de ingebrekestelling indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier.
3 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.