ECLI:NL:RBDHA:2024:7129
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke bescherming en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht. De verzoeker, die een V-nummer heeft, had eerder een besluit ontvangen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd bepaald dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigde op 4 september 2023. Dit besluit werd bestreden door de verzoeker, die op 1 september 2023 beroep instelde en tevens vroeg om een voorlopige voorziening. Op 16 februari 2024 trok de verzoeker zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om een veroordeling van de verweerder in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De veroordeling in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder op 2 september 2023 had besloten om de gevolgen van de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming te bevriezen voor alle vreemdelingen in een vergelijkbare situatie. Dit leidde tot de conclusie dat de verzoeker recht had op vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier, en is op 1 mei 2024 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open.