ECLI:NL:RBDHA:2024:7119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/7228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en regresvraagstukken in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Schoonmaakbedrijf Victoria B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, Schoonmaakbedrijf Victoria B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werknemer, die door verweerder op 13 juni 2023 was toegekend. Het bezwaar van eiseres werd ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 29 september 2023, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft op 11 april 2024 de zaak behandeld. Eiseres betoogde dat de toekenning van de WIA-uitkering onrechtvaardig was, omdat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer het gevolg was van een verkeersongeval, waarvoor een verzekeraar aansprakelijkheid had erkend. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van de WIA-uitkering niet gelijk te stellen was met een toerekeningsbesluit en dat de gronden van eiseres niet konden leiden tot een gegrond beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,-, en heeft bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7228 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

Schoonmaakbedrijf Victoria B.V., te Alkmaar, eiseres

gemachtigde: S.G. Azimullah
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze.

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 13 juni 2023 (het primaire besluit) aan [naam], (ex-)werknemer van eiseres (ex-werknemer), een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 september 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

4. De rechtbank constateert dat niet in geschil is of verweerder de ex-werknemer terecht een WIA-uitkering heeft toegekend.
5. De rechtbank begrijpt dat eiseres tegen de toekenning van de WIA-uitkering is opgekomen, omdat zij gelet op de systematiek van de WIA, met name artikel 23, de uitkomst van de toerekening van de hogere uitkeringslasten onrechtvaardig acht. Immers, de, kort gezegd, relevante arbeidsongeschiktheid van de werknemer is te wijten aan een verkeersongeval, waarvoor de verzekeraar van de veroorzaker van dit ongeval reeds de aansprakelijkheid van de verzekerde heeft erkend. Eiseres voorziet dat zij desondanks voor een aanmerkelijk deel van de schade zal moeten opdraaien.

Beoordeling

6. De rechtbank volgt verweerder in het betoog dat de onderhavige toekenning van de WIA-uitkering niet gelijk te stellen is met een toerekeningsbesluit. Het bedoelde besluit wordt afgegeven door de Belastingdienst.
De toerekening is derhalve in deze procedure niet aan de orde. Nu de gronden uitsluitend hierop betrekking hebben, kan het beroep niet leiden tot een gegrond beroep.
7. De rechtbank overweegt voorts dat zij in dit kader geen plaats ziet voor de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 24 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:972. In die zaak ging het om de beoordeling van de inspanningen tot re-integratie. In de onderhavige zaak is, naar eiseres zelf ook stelt, een vordering tot regres aan de orde.
8. De rechtbank overweegt verder dat uit de aard van de rechtsfiguur ‘regres’ reeds volgt dat eerst eiseres aansprakelijk zal zijn, waarna regres op een derde kan bestaan. Ter zitting is zijdens eiseres bevestigd dat een civiele procedure in dezen nog mogelijk zou zijn, hoewel dit lang zou kunnen duren. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat het wettelijk kader eiseres in dezen ‘rechteloos’ maakt.
9. Wat daar verder van zij, gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, zoals ook zijdens verweerder ter zitting is opgemerkt, verweerder de bezwaren gericht tegen het primaire besluit, niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Deze bezwaren waren immers van dezelfde strekking als de onderhavige beroepsgronden, waarbij eveneens de toekenning van de WIA uitkering niet werd betwist. Deze bezwaargronden hadden eiseres niet het beoogde resultaat op kunnen leveren.

Conclusie en gevolgen

10. De conclusie is dat het beroep gegrond is. De rechtbank voorziet met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 13 juni 2023 niet-ontvankelijk wordt verklaard;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 365,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.