ECLI:NL:RBDHA:2024:7111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL24.69
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenveroordeling na ingetrokken beroep met overeenstemming tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 5 december 2023, waarin hem een verblijfsvergunning asiel was verleend. Eiser betwistte de ingangsdatum van de vergunning en stelde dat zijn nationaliteit onbekend was, terwijl hij zich als staatloos beschouwde. Op 11 april 2024 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen, waarin een foutieve ingangsdatum werd gecorrigeerd. Eiser trok zijn beroep in op 22 april 2024, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten, wat verweerder bevestigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan de eisen van eiser en heeft besloten om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-. Deze kosten zijn vastgesteld op basis van de regels in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing op 30 april 2024 bekendgemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.69
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. L.M. Straver), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 verleend, die geldig is van 5 december 2023 tot 5 december 2028.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, vanwege de volgens hem onjuiste ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning alsmede vanwege het ten onrechte vaststellen dat de nationaliteit van eiser onbekend is. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij staatloos is en dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op de datum van de asielaanvraag dient te worden gesteld.
Verweerder heeft op 11 april 2024 een aanvullend besluit genomen. Daarin staat dat in het besluit van 5 december 2023 abusievelijk een verkeerde ingangsdatum en daarmee ook een verkeerde einddatum van de verblijfsvergunning is opgenomen. Waar in dat besluit qua geldigheidsduur 5 december 2023 tot 5 december 2028 staat opgenomen, dient 5 november 2022 tot 5 november 2027 te worden gelezen, aldus verweerder.
Daarnaast heeft verweerder op 15 april 2024 een verweerschrift ingediend waarin hij mededeelt dat hij vanwege de ingangsdatum van de vergunning bereid is om de proceskosten in beroep te vergoeden en verder uitlegt dat het beroep voor zover dat ziet op de nationaliteit van eiser niet-ontvankelijk is.
Vervolgens heeft eiser op 22 april 2024 het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft nogmaals bevestigd daarmee akkoord te gaan.
Partijen zijn op 25 april 2024 niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat inmiddels een aanvullend besluit is genomen ten aanzien van de ingangsdatum van de vergunning en dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. Eiser heeft vervolgens het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten, waarmee verweerder akkoord gaat.
De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.