ECLI:NL:RBDHA:2024:7108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
09/203114-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met emotionele toestand en rijden onder invloed

Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 15 februari 2020. De verdachte, die emotioneel was na een ruzie met zijn vrouw, heeft met zijn auto een voetganger aangereden op de Kaapstraat in 's-Gravenhage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien. Hierdoor heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar is wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, het verlaten van de plaats van het ongeval (artikel 7 Wegenverkeerswet) en rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerswet). De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 70 uren opgelegd, een taakstraf van 30 uren, een geldboete van €650,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één jaar met aftrek. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij inmiddels een rijbewijs heeft gehaald en voor zijn werk afhankelijk is van zijn auto.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/203114-22
Datum uitspraak: 10 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] , Bulgarije,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 januari 2024 en 26 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk-Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Polat naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede
rijdende over de weg, (Kaapstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in emotionele
toestand en/of huilend en met verminderd zicht zijn auto te besturen en/of de
snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn
motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [naam]
) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken knie en/of een gebroken
heup en/of meerdere fracturen in het gezicht, of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in emotionele toestand en/of
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van
de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel
gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde
wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te 's-Gravenhage als bestuurder van een
voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, Kaapstraat, in emotionele toestand
en/of huilend en met verminderd zicht zijn auto heeft bestuurd en/of de snelheid
van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn
motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was, door welke gedraging(en) van verdachte
gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een
motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had
plaatsgevonden in 's-Gravenhage op/aan de Kaapstraat, op of omstreeks 15 februari
2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl
daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [naam]
), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een
motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
560 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter
uitgeademde lucht bleek te zijn.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dat bewezen kan worden verklaard.
3.3
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend bewezen is. Alhoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte het slachtoffer, [naam] heeft aangereden kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte schuld heeft gehad aan dat ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Zij zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500-2020186507, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking (DH), afdeling infrastructuur (DH), team verkeer (DH), met bijlagen
(pagina 1 t/m 116 van de digitale nummering).
De rechtbank heeft voor de bewezenverklaring de volgende bewijsmiddelen gebruikt.
Ieder bewijsmiddel is gebruikt voor dat feit of die feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
1. Het proces-verbaal aanhouding d.d. 15 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 11 t/m 12):
Op zaterdag 15 december 2020, omstreeks 02:20 uur, bevond ik mij op de Tesselschadelaan te Den Haag. Op de Melis Stokelaan zagen wij een zwarte auto rijden. Bij de kruising Melis Stokelaan met de Moerweg zag ik dat het een zwarte
BMW betrof voorzien van kenteken [kenteken] . Op de [weg] ter hoogte van perceel [huisnummer 1] stopte de bestuurder van de BMW. Ik zag daarop dat de bestuurder [verdachte] heet en geboren is op [geboortedag] 1986. Gelijk hierna zei ik tegen [verdachte] dat ik een blaastest bij hem wilde afnemen. Ik zag dat de ogen van [verdachte] rood doorlopen waren, na vier pogingen lukte het [verdachte] om de ademtest te voltooien. Ik zag dat op de drager een A verscheen. Op zaterdag 15 december 2020, om 02:35 uur, hield ik de verdachte aan voor artikel 8.
Toen ik zijn auto wilde verplaatsen hoorde ik dat er rechts voor iets aan liep.
2. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 18 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 80 t/m 116);
Op de Kaapstraat gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Den Haag op het weggedeelte gelegen tussen het Kaapseplein en de Boerenstraat had een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en een persoon.
Ongeveer ter hoogte van perceel Kaapstraat [huisnummer 2] was een zwaar gewond persoon aangetroffen. In de nabijheid lagen verschillende voertuigonderdelen afkomstig van een zwarte BMW waardoor de indruk bestond dat deze persoon was aangereden.
Bij dit ongeval waren betrokken:
Een personenauto, merk BMW, type 3-serie, kleur zwart, voorzien van het kenteken [kenteken] .
Vergelijkend onderzoek:
Het aangetroffen deel van de kunststof bumper bleek afkomstig van de rechter voorzijde van de personenauto. Wij zagen dat de vorm en het materiaal visueel met elkaar overeenkwamen. Bij het inpassen van het aangetroffen kunststof deel in de voorbumper zagen wij dat de breukvlakken met elkaar overeenkwamen en het kunststof deel kon worden ingepast
De aangetroffen zwarte kunststof sier/stootstrip bleek afkomstig uit de rechterzijde van de voorbumper. De kunststof strip kwam qua kleur en materiaal visueel overeen met de nog op de voorbumper aanwezige sier/stootstrip aan de linkerzijde van de personenauto. Bij het inpassen van de stoot/sierstrip in de voorbumper zagen wij dat de strip kon worden ingepast op de bevestigingspunten in de voorbumper.
De aangetroffen sierstrip voorzien van een zwarte verflaag bleek onder de rechter koplamp vandaan te komen. De sierstrip kon worden ingepast onder de rechter koplamp en de bevestigingspunten kwamen met elkaar overeen.
Het aangetroffen aluminium spiegelhuis bleek afkomstig te zijn van het rechter voorportier van de personenauto. Wij zagen dat het spiegelhuis was afgebroken en dat de spiegelkap en het spiegelglas van het spiegelhuis waren losgekomen.
Bij inpassen van het afgebroken spiegelhuis op het nog op het voertuig aanwezige
bevestigingspunt zagen wij dat de breukvlakken van beide delen met elkaar overeenkwamen en het spiegelhuis kon worden ingepast.
Uit ons onderzoek ter plaatse bleek ons het volgende: de voetganger werd aangetroffen aan de rechterzijde van de rijbaan tussen twee geparkeerde voertuigen. Kort voor deze positie werden ter hoogte van de drempel op de rijbaan van de Kaapstraat glassplinters aangetroffen die mogelijk afkomstig waren van het gebroken spiegelglas van de rechter buitenspiegel van de personenauto. Vanaf deze plaats troffen wij over een lengte van ongeveer 30 meter diverse onderdelen aan die na onderzoek afkomstig bleken te zijn van de personenauto.
Ons inziens was ter hoogte van de verkeersdrempel de personenauto met de rechtervoorzijde in botsing gekomen met de voetganger die hierdoor vervolgens tussen de geparkeerde voertuigen terechtkwam.
3. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 21 april 2020, voor zover inhoudende (p. 50):
Medische informatie betreffende
Achternaam: [naam]
Voornamen: [naam]
Uitwendig waargenomen letsel:- gebroken knie- gebroken heup- hoofd- en gezichtsbreuken.
Geschatte duur van de genezing: 6-9 maanden.
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 67-68):
V: Wat gebeurde er toen nadat u in de auto zat?
A: Dit was rond 01:00 a 02:00 uur. Ik was aan het huilen en wist toen niet wat ik
moest doen. Ik besloot toen om sigaretten te gaan halen, want ik had geen sigaretten meer. Ik ben toen met de BMW sigaretten gaan halen bij het benzinestation in het Zuiderpark.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Nadat ik de sigaretten had gekocht wilde ik met een vriend praten. Toen belde ik
die vriend. Dit kunt u zien in mijn telefoon. Op de Hoefkade bij de Esso ging ik mijn
vriend bellen. Vervolgens ging ik al huilend verder rijden. Verderop hoorde ik een
geluid.
V: Kunt u stap voor stap vertellen wat er toen gebeurde bij dat geluid?
A: Toen ik aan het huilen was hoorde ik een tik vanaf rechts. Ik ben toen doorgereden.
5. Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 15 februari 2020 (p. 73 t/m 75):
Procedure ademanalyse
Op zaterdag 15 februari 2020 om 03:22 uur, zijnde het eerste tijdstip vermeld op de
bijgevoegde afdruk, heeft de verdachte zich onder leiding van mij, [opsporingsambtenaar]
(HGL73029), opsporingsambtenaar als bedoeld in het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 4, onder a, Wegenverkeerswet 1994. Dit eerste tijdstip is niet gelegen binnen 20 minuten na het tijdstip van vordering tot medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht zijnde zaterdag 15 februari 2020 om 02:29 uur.
Er werd gebruik gemaakt van een ademanalyseapparaat dat is aangewezen door de
Minister van Justitie en Veiligheid. Ik verklaar, dat is voldaan aan het bij dit
apparaat behorende gebruikersvoorschrift. De verklaring van goedkeuring behorende bij dit apparaat, is geldig tot de datum die staat vermeld op de bij dit proces-verbaal bij gevoegde afdruk met het resultaat van het ademanalyseonderzoek.
Ademanalyse voltooid onderzoek
Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, waarvan de uitslag is vermeld op de bijgevoegde afdruk(ken).
Aan de verdachte is direct meegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem 560 ug/1 bedroeg.
Tevens is medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek voor eigen kosten.
De verdachte heeft hier geen gebruik van gemaakt.
3.5
Bewijsoverwegingen
Feit 1 subsidiair
Bij de beoordeling of de verdachte een overtreding van artikel 5 WVW heeft begaan moet worden vastgesteld of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd. Hiervan is sprake. De verdachte is na een ruzie met zijn vrouw al huilende gaan rijden. In een straat met aan beide zijden parkeervakken met auto’s erin en verkeersdrempels heeft hij vervolgens [naam] aangereden. Hij heeft zijn auto dus niet tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
Feit 2
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat niet uit het dossier kan worden afgeleid dat [naam] is aangereden door een auto. De rechtbank verwerpt dat verweer. [naam] is omstreeks half drie ’s nachts liggend op de Kaapstraat aangetroffen met letsel (o.a. een gebroken heup) dat past bij een aanrijding door een auto. In de nabijheid van [naam] lagen verschillende voertuigonderdelen, afkomstig van een zwarte BMW. De verdachte is rond dezelfde tijd in de buurt van de Kaapstraat aangehouden terwijl hij reed in een zwarte BMW met schade aan de voorzijde. De in de nabijheid van [naam] aangetroffen brokstukken pasten op de auto waarin de verdachte is aangehouden. Gelet op deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de verdachte [naam] heeft aangereden.
De verdachte is na het ongeval doorgereden en heeft [naam] aan zijn lot overgelaten. Bij de beoordeling of de verdachte artikel 7 WVW heeft overtreden moet worden vastgesteld of de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat aan een ander letsel is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de verdachte op zijn minst had moeten vermoeden dat aan een ander letsel was toegebracht. De verdachte heeft immers verklaard een tik vanaf rechts te hebben gehoord en toen hij werd aangehouden liep er rechtsvoor iets aan bij de auto, zo merkte de verbalisant die de auto verplaatste. De verdachte had onder deze omstandigheden niet moeten doorrijden toen hij een tik hoorde, maar moeten uitstappen en controleren wie of wat hij had geraakt.
Feit 3
Uit de onder 3.4 weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte een auto heeft bestuurd na het gebruik van alcohol. Uit de bij verdachte afgenomen blaastest is immers gebleken dat zijn adem 560 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bevatte. Dat is meer dan de toegestane grenswaarde van 220 microgram per liter. De verdachte heeft ook verklaard wijn te hebben gedronken op de avond voorafgaand aan het ongeval.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 15 februari 2020 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, Kaapstraat, in emotionele toestand zijn auto heeft bestuurd en de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
2
dat hij, als degene door wiens gedraging (als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage op de Kaapstraat, op 15 februari 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [naam] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3
hij op 15 februari 2020 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een
motorrijtuig (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
560 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter
uitgeademde lucht bleek te zijn.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, een geldboete van € 750,- en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, ondanks dat hij meent dat er minder tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden dan de officier van justitie heeft gevorderd, de strafeis passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is in de nacht van 14 op 15 februari 2020 gaan rijden terwijl hij emotioneel was en teveel had gedronken. De verdachte had geen rijbewijs. Hij heeft een ongeval veroorzaakt waarbij hij een overstekende voetganger heeft aangereden.
Hoewel het slachtoffer slechts een summiere verklaring heeft afgelegd, maakt de rechtbank uit het dossier op dat het slachtoffer fors letsel heeft opgelopen in de vorm van onder meer breuken in zijn heup, knie en gezicht. De verdachte is na het ongeval doorgereden en heeft zich in het geheel niet om het slachtoffer bekommerd. In zijn verhoren bij de politie en tijdens de zitting in zijn strafzaak heeft de verdachte nauwelijks inzicht gegeven in zijn handelen, maar enkel gesteld dat hij de aanrijding niet gemerkt heeft. Daar staat tegenover dat hij ter zitting spijt heeft betuigd en duidelijk heeft gemaakt dat de gevolgen voor het slachtoffer hem raken.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 maart 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder (en ook niet na de ten laste gelegde feiten) voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, waaronder dat de verdachte inmiddels een rijbewijs heeft gehaald en voor zijn werk afhankelijk is van zijn auto.
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor het derde bewezenverklaarde feit, het rijden onder invloed, als uitgangspunt vermeld een boete van € 650,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken en zal een boete van die hoogte opleggen. Voor de overtreding van artikel 5 WVW acht de rechtbank in dit geval een taakstraf van 70 uren passend. Voor het verlaten van de plaats van een ongeval acht de rechtbank een taakstraf van 30 uur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren passend. Al met al volgt de rechtbank aldus – op de hoogte van de boete na – de eis van de officier van justitie en het standpunt van de raadsman.
De redelijke termijn
De verdachte is op 15 februari 2020 in verzekering gesteld. Dat betekent dat de redelijke termijn op het moment van de uitspraak in deze zaak met twee jaar en bijna drie maanden is overschreden. De rechtbank volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 7, 8, 176, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
een taakstraf voor de duur van
ZEVENTIG (70) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
VIJFENDERTIG (35) DAGEN;
ten aanzien van feit 2
een taakstraf voor de duur van
DERTIG (30) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
VIJFTIEN (15) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraffen geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 2 voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de periode van
ÉÉN (1) JAAR;
bepaalt dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de eventuele uitvoering van de hem voorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts ter zake van feit 3 tot:
een geldboete van
zeshonderdvijftig euro (€ 650,-);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
DERTIEN (13)dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Boot, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2024.