6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben en toegang verschaffen tot kinderporno. De strekking van artikel 240b Sr is het tegengaan van seksueel misbruik van jeugdigen en de exploitatie van dergelijk misbruik. Bij de productie van kinderporno worden minderjarigen uitgebuit. De verdachte moet hiervoor mede verantwoordelijk worden gehouden, omdat hij, door kinderporno te downloaden, heeft bijgedragen aan de instandhouding van de productie daarvan en daarmee aan het daadwerkelijke misbruik van kinderen.
Voor een effectieve bestrijding van kinderporno is het noodzakelijk om niet alleen degenen aan te pakken die kinderporno vervaardingen, maar ook degenen die kinderporno downloaden.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen voorzien van munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de samenleving. In de onderhavige zaak ging het bovendien om een geladen vuurwapen dat de verdachte op de openbare weg binnen handbereik had. Die omstandigheden en het kennelijke gemak waarmee de verdachte een vuurwapen voorhanden had, acht de rechtbank kwalijk en verontrustend. De rechtbank weegt dit dan ook in strafverzwarende zin mee in haar oordeel omtrent de strafmaat.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportages over de verdachte van 7 januari 2024 en 9 januari 2024, opgemaakt door L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog & klinisch neuropsycholoog, en L.C.S. Smallenburg, (kinder- en jeugd)psychiater. De bevindingen en conclusies van deze gedragsdeskundigen houden – voor zover hier van belang – het volgende in.
De deskundigen hebben de tbs-maatregel met dwangverpleging geadviseerd. Beide deskundigen hebben geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke handicap in het kader van het syndroom van Klinefelter, hetgeen er toe leidt dat de verdachte ontremd en impulsief reageert. In dit gegeven speelt de beperkte neurocognitieve stoornis ten aanzien van de executieve functies een belangrijke rol, namelijk de neiging tot persevereren, een gebrekkig oordeelsvermogen, problemen met plannen en besluitvorming, een verminderde cognitieve flexibiliteit en verstoorde impulscontrole. Tevens is er sprake van zwakbegaafdheid en (neiging tot) antisociaal gedrag. De verdachte kent daarnaast een verzwakte persoonlijkheidsopbouw met een diffuus zelfbeeld, waarbij hij onvoldoende weerstand kan bieden aan de invloed van anderen. Zijn persoonlijkheidsopbouw uit zich verder in naïviteit, een gebrekkig zelfinzicht, en gebrekkige reflectieve en mentaliserende vermogens. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De huidige ten laste gelegde feiten passen in het gedragspatroon dat bij de verdachte gerelateerd is aan het syndroom van Klinefelter, waarbij impulsiviteit op vele levensgebieden naar voren komt, in verband met de stoornissen in het executief functioneren en beperkte verstandelijke vermogens. In algemene zin blijkt uit de houding van de verdachte gedurende het onderzoek dat hij goed op de hoogte was van hetgeen als goed of fout bestempeld wordt. In het licht van bovenstaande omstandigheden ten aanzien van de ten tenlastegelegde feiten en de gestapelde comorbiditeit, wordt geadviseerd om deze feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien het bovenstaande wordt geadviseerd de verdachte de tbs-maatregel op te leggen met dwangverpleging. Een hoog beveiligingsniveau en een meer intensief behandelingskader wordt van belang geacht, nu er sprake is van een situatie waarbij de verdachte ondanks de momenteel deels moeizaam lopende begeleiding en behandeling binnen de tbs-maatregel met voorwaarden recidiveert met ernstige feiten.
Omdat hij door de ernst van zijn ontwikkelingspathologie en gebrek aan inzicht niet (duurzaam) in staat is tot het aangaan van en zich verhouden tot voorwaarden, kan dit nog slechts binnen een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils over de verdachte van 16 januari 2024. In dat advies is – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:
De verdachte handelt impulsief en lijkt onvoldoende in staat te zijn om de gevolgen van zijn handelen op lange termijn te overzien. Hij lijkt goed te willen doen, maar laat zich hierbij erg beïnvloeden door zijn omgeving, op wie hij indruk lijkt te willen maken. Het ontbreekt hem aan inzicht in zijn handelen en zijn copingvaardigheden schieten ernstig tekort. Vooralsnog lijkt het kader van tbs met voorwaarden te weinig invloed te hebben gehad op het handelen van de verdachte en de keuzes die hij maakte. Gezien de duur van de huidige maatregel (reeds vijf jaar) zou verwacht mogen worden dat hierin grotere stappen zijn gezet dan bij de verdachte het geval is. Dit kan eventueel worden verklaard door dat deze maatregel onvoldoende aansluit bij de beperkingen van de verdachte. Ingeschat wordt dat de verdachte meer baat heeft bij een strakker kader met meer structuur en begeleiding, gezien zijn beperkte leerbaarheid en nu hij heeft laten zien dat hij niet in staat is om goede keuzes te maken wanneer hij hierin onvoldoende wordt ondersteund. Gezien de inzet die is gepleegd gedurende de maatregel tbs met voorwaarden, zijn de mogelijkheden binnen dit kader uitgeput. Aangezien de maatregel tbs met voorwaarden er onvoldoende voor heeft gezorgd dat de verdachte niet meer recidiveerde, wordt alleen het opleggen van een maatregel tbs met dwangverpleging als passend gezien.
Nu de conclusies en adviezen van de reclassering, psychiater en psycholoog omtrent de psychische en persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en de mate waarin die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het tenlastegelegde op zorgvuldige en inzichtelijke wijze worden gedragen door hun bevindingen, neemt de rechtbank die over en maakt de rechtbank die tot het hare.
TBS met dwangverpleging
Op grond van de Pro Justitia rapportages en het reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel. Bij de verdachte bestond een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het bewezenverklaarde. Daarnaast betreffen de begane strafbare feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en is het recidiverisico hoog. De deskundigen en de reclassering concluderen dat - teneinde het recidiverisico te verminderen - behandeling in een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is en dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Daarbij speelt een rol dat de verdachte door gebrek aan inzicht niet (duurzaam) in staat is tot het aangaan van en zich verhouden tot voorwaarden. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank thans een tbs-maatregel met voorwaarden niet meer aan de orde.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor de noodzaak tot verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit ernstig is, dat het recidiverisico hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling vereist.
De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen, waarvan de totale duur in dit geval is gemaximeerd. Hoewel in de rapportages van de deskundigen valt te lezen dat niet uitgesloten kan worden dat er in de toekomst mogelijk recidive zou kunnen plaats vinden, kunnen de bewezen verklaarde feiten waarvoor de terbeschikkingstelling nu wordt opgelegd de conclusie niet zonder meer rechtvaardigen dat sprake is van misdrijven die gericht zijn tegen of een gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat de bewezen verklaarde feiten niet het gevolg kunnen hebben dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat, nu uit de rapportages van de deskundigen volgt dat het recidiverisico hoog is en intensieve behandeling noodzakelijk is, er rekening mee dient te worden gehouden dat het recidiverisico na afloop van de gemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging (nog) niet tot een aanvaardbaar risico is teruggedrongen. Gelet op het voorgaande alsmede op de ernst van de stoornissen van de verdachte, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Ter bescherming van de algemene veiligheid van personen zal de rechtbank dan ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen.
Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd – indien aangewezen – op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan nu de verdachte ter beschikking zal worden gesteld als bedoel in de artikel 37a en 37b Sr.
Motivering van de straf
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat naast de oplegging van een maatregel een straf dient te volgen. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Omdat het wapen geladen was en de verdachte daarnaast ook wordt veroordeeld voor het voorhanden hebben van munitie en het bezit van kinderporno, is er aanleiding om de verdachte een hogere straf op te leggen. De rechtbank is – rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte – van oordeel dat een gevangenisstraf van 1 jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.