ECLI:NL:RBDHA:2024:7105
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens te late indiening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J. Eizenga, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.R. Vreijsen. Eiseres had op 18 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke aanvraag op 16 augustus 2022 was afgewezen. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar op 14 november 2023 niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 27 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde niet. De rechtbank overwoog dat een bezwaarschrift binnen vier weken na bekendmaking van het besluit moet worden ingediend. De gemachtigde van eiseres stelde dat hij het primaire besluit niet had ontvangen en pas op 11 oktober 2022 telefonisch op de hoogte was gesteld van de afwijzing. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris aannemelijk had gemaakt dat het primaire besluit op 17 augustus 2022 naar het juiste adres was verzonden.
De rechtbank concludeerde dat eiseres geen feiten had aangedragen die de ontvangst van het besluit konden betwijfelen. Aangezien het bezwaar pas op 18 oktober 2022 was ontvangen, was dit te laat en had de Staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier N.J. Biswane, en werd openbaar gemaakt op 1 mei 2024.