ECLI:NL:RBDHA:2024:7096
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse eiseres die in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de eiseres niet had aangetoond dat er een reëel risico bestond op onmenselijke of vernederende behandeling in Frankrijk. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiseres dat er onvoldoende opvang zou zijn in Frankrijk en dat haar minderjarige dochter in Nederland een sterke binding had opgebouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier mr. D.G. van den Berg.