ECLI:NL:RBDHA:2024:7096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse eiseres die in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de eiseres niet had aangetoond dat er een reëel risico bestond op onmenselijke of vernederende behandeling in Frankrijk. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiseres dat er onvoldoende opvang zou zijn in Frankrijk en dat haar minderjarige dochter in Nederland een sterke binding had opgebouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier mr. D.G. van den Berg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14245

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
mede namens haar minderjarige dochter,

[naam],

geboren op [geboortedatum].
Van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.14246. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiseres in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiseres. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiseres in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens haar niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Kon de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiseres stelt in tegenstelling tot hetgeen de staatssecretaris stelt in de bestreden beschikking dat zij een reëel risico loopt in Frankrijk op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin artikel 4 van het Handvest. [2] De staatssecretaris kan dan ook niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres verwijst naar het AIDA Country Report: 2022 Update, waaruit volgt dat niet iedere Dublinclaimant direct toegang krijgt tot de opvang. Volgens eiseres bestaat er daarom een reëel risico dat zij en haar minderjarige dochter om op straat te belanden. De verwijzing van de staatssecretaris naar pagina’s 60 en 61 van het AIDA-rapport waaruit blijkt dat de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag en de asielprocedure afhangt van de prefectuur waar de Dublinterugkeerder naartoe moet, snijdt dan ook geen hout omdat dat ziet op de inhoudelijke behandeling en niet op het verkrijgen van opvang. In dat licht - en in samenhang bezien met de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2023 waarin is gesteld dat uit het AIDA-rapport kan worden opgemaakt dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk – stelt eiseres dat door de staatssecretaris onderzocht had moeten worden of opvang gegarandeerd is als zij wordt overgedragen aan Frankrijk met haar minderjarige dochter.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris er in het algemeen van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Alhoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De enkele en onvoldoende onderbouwde stelling van eiseres dat er een reëel risico is dat zij en haar dochter geen opvang krijgen is hiertoe onvoldoende. Voor zover eiseres meent dat er geen of ontoereikende opvang voor haar zal zijn, dient zij hierover - als dat inderdaad zo blijkt te zijn - te klagen bij de Franse autoriteiten. Er rustte dan ook geen plicht tot nader onderzoek op de staatssecretaris en de beschikking is op deze punten afdoende gemotiveerd.
Heeft de staatssecretaris het verzoek om overname tijdig bij de Franse autoriteiten neergelegd?
7. Eiseres stelt reeds op 19 juni 2023 in Nederland te zijn geweest en dat het vervolgens tot 30 oktober 2023 heeft geduurd voordat de Dublinclaim aan Frankrijk is opgelegd. Als de asielaanvraag eerder in behandeling was genomen, had de Dublinclaim volgens eiseres eerder gelegd kunnen worden. De termijn tussen het uiten van de asielwens en het indienen van de Dublinclaim heeft volgens eiseres zodanig lang geduurd dat de staatssecretaris aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak sprake is van een EU-vis-treffer en niet van een Eurodac-treffer. Op grond van artikel 21, eerste lid, eerste alinea, van de Dublinverordening wordt een verzoek om overname, indien dat is gebaseerd op ander bewijs dan een zogeheten Eurodac-treffer, zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming gedaan. Indien binnen die termijn geen verzoek om overname is gedaan, is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een termijnoverschrijding van het verzoek om overname aan Frankrijk. De termijn vangt aan, op grond van hetgeen in de Dublinverordening is bepaald, op het moment van indiening van het verzoek om internationale bescherming. Alhoewel eiseres stelt te zijn ingereisd op 19 juni 2023 kan dit geenszins worden aangemerkt als een verzoek om internationale bescherming; de staatssecretaris stelt dan ook terecht dat niet de datum van de gestelde inreis, maar de datum van de eerste aanmelding van belang is voor de berekening van de claimtermijnen. Niet bestreden is dat uit de loopbrief blijkt dat dit 26 september 2023 is.
7.3.
Tussen de indiening van het verzoek om internationale bescherming op 26 september 2023 en de indiening van het verzoek om overname op 30 oktober 2023 is een periode van minder dan drie maanden gelegen. Er is derhalve geen sprake van termijnoverschrijding en de staatssecretaris heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen.
Heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige dochter van eiseres?
8. Eiseres stelt tot slot dat de staatssecretaris onvoldoende rekening houdt met de belangen van haar minderjarige dochter. De staatssecretaris gaat eraan voorbij dat negen maanden verblijf in Nederland voor een elfjarige wel degelijk een lange periode is waarin binding ontstaat met Nederland: de dochter van eiseres leert de Nederlandse taal al en heeft
sociale contacten opgebouwd op school en daarbuiten.
8.1.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 6, eerste lid, Dublinverordening volgt de lidstaten het belang van het kind voorop moeten stellen bij alle procedures. In het derde lid van dit artikel staat dat, om vast te stellen wat het belang van het kind is, de lidstaten nauw samenwerken en in het bijzonder rekening houden met onder meer het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige (onder b) en de standpunten van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit (onder d). De rechtbank overweegt voorts dat uit het arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2019 [5] volgt dat artikel 6, eerste lid, Dublinverordening Nederland niet verplicht een asielverzoek - in het licht van het welzijn van het kind - zelf te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het is namelijk in het belang van het kind om als uitgangspunt te nemen dat zijn situatie onlosmakelijk is verbonden met die van zijn ouder(s) en deze situatie valt volgens artikel 20, derde lid van de Dublinverordening onder verantwoordelijkheid van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van die ouder. Nu ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekent dat in dit geval dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek en dat het in het belang van het kind is dat zij haar moeder daarin volgt.
8.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet gesproken kan worden van onevenredige hardheid waardoor artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening door de staatssecretaris zou moeten worden toegepast. De enkele stelling dat het kind in negen maanden tijd sociale contacten heeft opgebouwd en Nederlands begint te leren is onvoldoende om aan te nemen dat het belang van het kind zich tegen een overdracht verzet. De staatssecretaris stelt terecht dat er geen aanwijzingen zijn dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind noodzakelijk is om een asielprocedure in Nederland te doorlopen.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. .

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.ECLI:EU:C:2019:218.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 23 januari 2019, ECLI:EU:C:2019:53.