In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich richtte tegen het niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 13 juni 2023 zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder had niet binnen de wettelijk gestelde termijn beslist. Op 20 maart 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep van eiser mede gericht werd tegen dit besluit. Eiser verzocht de rechtbank om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en om veroordeling van verweerder in de proceskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, omdat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist, het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn oorspronkelijke beroep, aangezien verweerder inmiddels heeft beslist. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is bij te late beslissingen op asielaanvragen voor bepaalde tijd.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om verweerder te veroordelen in de kosten, omdat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de verzoeken van eiser afgewezen en de uitspraak is openbaar gemaakt op 19 april 2024.