ECLI:NL:RBDHA:2024:7087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL24.905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens prematuur indienen van ingebrekestelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die een asielaanvraag had ingediend. Eiser stelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn asielaanvraag op 15 september 2022 heeft ingediend en dat de Staatssecretaris op 28 oktober 2022 verantwoordelijk werd voor de behandeling van deze aanvraag. De beslistermijn was in beginsel zes maanden na ontvangst van de aanvraag, wat betekende dat er uiterlijk op 28 april 2023 een beslissing genomen had moeten worden. Echter, door een wijziging in de regelgeving, specifiek het besluit WBV 2022/22, was de beslistermijn met negen maanden verlengd. Dit betekende dat de termijn om te beslissen op de aanvraag nog niet was verstreken op het moment dat eiser op 20 december 2023 een ingebrekestelling indiende. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, waardoor niet was voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 29 april 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.905
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. R. Hijma) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw in beginsel zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
de Vw wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 15 september 2022 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op
14 oktober 2022 heeft verweerder Duitsland verzocht eiser op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek afgewezen op 18 oktober 2022. Per brief van 28 oktober 2022 heeft verweerder eiser laten weten zijn aanvraag verder te behandelen in de nationale procedure.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder per 28 oktober 2022 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dat betekent dat verweerder met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw, in beginsel uiterlijk op 28 april 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser verweerder op 20 december 2023 in gebreke heeft gesteld.
7. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.3 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij de ingebrekestelling indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
3 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.