ECLI:NL:RBDHA:2024:7087
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens prematuur indienen van ingebrekestelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die een asielaanvraag had ingediend. Eiser stelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn asielaanvraag op 15 september 2022 heeft ingediend en dat de Staatssecretaris op 28 oktober 2022 verantwoordelijk werd voor de behandeling van deze aanvraag. De beslistermijn was in beginsel zes maanden na ontvangst van de aanvraag, wat betekende dat er uiterlijk op 28 april 2023 een beslissing genomen had moeten worden. Echter, door een wijziging in de regelgeving, specifiek het besluit WBV 2022/22, was de beslistermijn met negen maanden verlengd. Dit betekende dat de termijn om te beslissen op de aanvraag nog niet was verstreken op het moment dat eiser op 20 december 2023 een ingebrekestelling indiende. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, waardoor niet was voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 29 april 2024 openbaar gemaakt.