ECLI:NL:RBDHA:2024:7084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
09/330041-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met achteruitrijden en onvoldoende voorzichtigheid

Op 13 oktober 2022 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Lisse, waarbij de verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto, achteruit reed en een voetgangster aanreed. De rechtbank Den Haag heeft op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De verdachte had niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie. Tijdens het achteruitrijden had hij niet goed in zijn spiegels gekeken, die door regendruppels belemmerd werden, en verleende hij geen voorrang aan de voetgangster die de weg overstak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot de dood van de voetgangster. De rechtbank weegt de omstandigheden van het ongeval, de impact op de verdachte en de nabestaanden mee in de strafoplegging. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 170 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar. De rechtbank nam ook de uitkomst van een mediationgesprek tussen de verdachte en de nabestaanden in overweging, wat bijdroeg aan de strafvermindering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer:
Datum uitspraak: 26 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 januari 2024 (inhoudelijke behandeling). Bij tussenvonnis van 26 januari 2024 is het onderzoek heropend en geschorst in verband met een op 23 januari 2024 ingekomen bericht van de nabestaanden die voordien niet waren geïnformeerd over de inhoudelijke behandeling van deze zaak. Vervolgens is het onderzoek op de terechtzitting van 1 mei 2024 hervat (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.F.R. de Vrught, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Beekman, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2022 te Lisse als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de Nassaustraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- achteruit is gereden en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate naar achteren en/of in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of
- het zicht in de buitenspiegel(s) werd belemmerd door regendruppels en/of
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen en/of dat motorrijtuig over die voetganger is gereden waardoor een ander (genaamd [naam] ) werd gedood
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 oktober 2022 te Lisse als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Nassaustraat, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- achteruit is gereden en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate naar achteren en/of in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of
- het zicht in de buitenspiegel(s) werd belemmerd door regendruppels en/of
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen en/of dat motorrijtuig over die voetganger is gereden waardoor een ander (genaamd [naam] ) werd gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Verder heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de nodige voorzichtigheid heeft betracht en dat er dus ook geen sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de vereiste gevaarzetting omdat de verdachte voldoende voorzichtigheid in acht heeft genomen.
Door de raadsvrouw is verder verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging vanwege de afwezigheid van alle schuld. De verdachte heeft immers alle handelingen verricht die redelijkerwijs van hem verwacht mochten worden als bestuurder.
De rechtbank vat voornoemd verweer op als een bewijsverweer gelet op de voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde vereiste “schuld” en zal derhalve op dit verweer ingaan bij de bewijsoverwegingen.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022306955, van de politie eenheid Den Haag, Dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 64).
1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 4 december 2022, voor zover inhoudende (p. 2-5):
Locatie ongeval
Datum: 13 oktober 2022
Plaats: Lisse
Verdachte: [verdachte] (bestuurder)
Betrokken bestelauto voorzien van kenteken [kenteken]
2. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 5 november 2022, voor zover inhoudende (p. 24-31):
Beknopte ongevalsbeschrijving
Op de Nassaustraat gelegen binnen de bebouwde kom van Lisse in de gemeente Lisse, op het parkeerterrein ter hoogte van het appartementencomplex Nassaustraat 47 - 99 had een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een bedrijfsauto en een voetgangster. Een bedrijfsauto reed achteruit het terrein achter het appartementencomplex af en reed hierbij een voetgangster aan die vanaf het trottoir de rijbaan overstak naar een nabijgelegen parkeerterrein. De voetgangster kwam hierbij ten val en werd overreden door het linker achterwiel van de bedrijfsauto. Als gevolg hiervan was de voetgangster ter plaatse aan haar verwondingen overleden.
Bij dit ongeval was betrokken: Een bedrijfsauto, merk Mercedes-Benz, type Sprinter, voorzien van het kenteken [kenteken]
Sporen
Bij onze komst ter plaatse was er sprake van lichte regenval en het wegdek was nat. Tijdens het sporen onderzoek zagen wij dat het loopvlak van de banden van de bedrijfsauto nat was en eveneens dat het wegdek onder de bedrijfsauto nat was. Dit was een goede aanwijzing dat er ten tijde van het ongeval dus sprake was van regenval en een nat wegdek.
Ter hoogte van de doorsteek naar het parkeerterrein van de begraafplaats, in de bocht van de weg lag de voetgangster op het wegdek. De voetgangster lag met haar voeten in de richting van de Nassaustraat en met het hoofd vlak bij de betonnen rand, aan de linkerzijde van de rijbaan, die de rijbaan scheidde van de bosschages.
Wij zagen dat de beide buitenspiegels van de bedrijfsauto almede de zijruiten nat waren als gevolg van regenval. De waterdruppels hinderde het zicht naar achteren in de spiegels. Het is ons niet bekend in welke mate de spiegels en zijruiten nat waren vlak voor- dan wel ten tijde van het ongeval. De natte ruiten en buitenspiegels waren onzes inziens nadelig voor het zicht naar achteren dat de bestuurder op een gegeven moment in de richting van de voetgangster had.
3. De eigen waarneming van de rechtbank van de foto op p. 52 van het dossier. Deze foto betreft blijkens het bijbehorende verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse (p. 24 t/m 31) een door een verbalisant na het ongeval op 13 oktober 2022 gemaakte foto van de Mercedes Sprinter met het kenteken [kenteken] .
Op de foto is de linkerzijde van de Mercedes Sprinter te zien. Tussen de achterzijde van de bestelauto (de achterbumper) en het achterwiel van de bestelbus neemt de rechtbank een ruimte waar ter grote van ongeveer twee maal de diameter van de een autowiel van de bestelauto.
4. Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [naam] , opgemaakt op 27 oktober 2022 met bijlage, voor zover inhoudende (p. 19-23):
Overledene
Achternaam : [naam]
Voornamen : [naam]
Overleden : [overlijdensdag] 2022
Gemeente overlijden : Lisse
Lijkschouw [naam]
Op 13 oktober 2022 door de aangewezen schouwarts op de plaats delict, Nassaustraat te Lisse, een lijkschouw verricht.
Ik zag dat de overledene zwaar hoofdletsel (overreden door wiel) had. Tevens lag de linkerschouder in een onnatuurlijke positie en waren er meerdere kleine verwondingen (schaafwonden) over het lichaam. Alle aangetroffen letsels waren passend bij de aanrijding.
Op basis van wat door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw,
wordt gesteld dat de genoemde persoon [naam] niet op natuurlijke wijze is overleden. De letsels aan het lichaam van de overledene zijn passend bij een geweld van buitenaf, zijnde een verkeersongeval.
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 13 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 14-15):
A: De dochter van mijn oudste broer kwam langs. Ik zwaai haar altijd uit vanaf de galerij op de derde etage van het appartementencomplex. Dat deed ik nu weer. Ik zag beneden een witte bestelbus staan. Ik zag dat mijn nichtje over het voetpad onder de flat liep, achter de geparkeerde auto’s langs. Ik zag dat zij in de richting van haar auto liep die iets verderop geparkeerd stond. Ik zag dat mijn nichtje de bus voorbij liep en achter de bus langs liep. Ik zag dat de bus achteruit reed en ik zag mijn nicht niet meer. Daarna zag ik toen de bus nogmaals achteruit reed mijn nicht achter de bus op de grond liggen.
V: Hoe hard reed de bus?
A: Met een flinke vaart.
V: Wat is de naam van uw nicht?
A: [naam] , roepnaam [roepnaam] .
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 januari 2024, voor zover inhoudende:
Ik bezorgde op dat moment 2,5 jaar pakketjes voor PostNL en kom regelmatig op de parkeerplaats bij de flat bij de Nassaustraat in Lisse om pakketjes te bezorgen. Ik ken de situatie daar goed. Op de dag van het ongeval had ik mijn bus dichtbij de ingang van het flatgebouw geparkeerd, met de voorkant van de bus richting de ingang. Nadat ik bij de flat een pakketje had gebracht ben ik de bus ingestapt. Ik heb bij het instappen van de bus niet om mij heen gekeken of er mensen op de weg waren. Vervolgens ben ik stapvoets achteruit geredenIk reed achteruit, dat stuk is ongeveer 50 meter, tot aan de stoep. Ik dacht in ieder geval dat ik de stoep raakte. Voordat ik de stoep raakte hoorde en voelde ik eerst iets aan de achterkant van de bus. Ik ben vervolgens gaan kijken en zag een mevrouw op de grond liggen op de plek waar ik dacht de stoep te hebben geraakt.
Het klopt dat ik op dat moment in de witte Mercedes bus reed met het kenteken
[kenteken] . Het klopt dat het licht regende toen ik met de bus achteruit reed.
Het klopt ook dat op de zijramen en zijspiegels van mijn bus regendruppels zaten bij het achteruit rijden en dat die het zicht in de spiegel beperkten.
Ik wist dat de parkeersensoren van de bestelbus niet werkten.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 oktober 2022 bevond de verdachte zich bij het appartementencomplex ter hoogte van de [adres 2] te Lisse om aldaar een pakketje af te leveren. Om bij de hoofdingang van het complex te komen, is de verdachte met zijn bestelauto een aftakking van de Nassaustraat in gereden en is hij bij de daarop volgende T-splitsing rechtsaf gegaan. Vervolgens heeft hij zijn bestelauto met de neus in de richting en nabijheid van de hoofdingang van het complex geparkeerd. Nadat hij het pakketje had bezorgd, reed hij met zijn bestelauto circa 50 meter achteruit in de richting van het bij het complex horende parkeerterrein alwaar hij ter hoogte van de linker afslag bij de T-splitsing voorwaarts naar rechts afsloeg om in de richting van de Nassaustraat te rijden.
Op dat moment liep het slachtoffer van de hoofdingang in de richting van de parkeerplaats, waarbij zij vanaf het trottoir overstak naar het parkeerterrein. Het slachtoffer is ten val gekomen en werd vervolgens overreden door de bestelauto van verdachte, ten gevolge waarvan zij ter plaatse aan haar verwondingen is overleden. Zij werd aangetroffen in de bocht van de weg ter hoogte van de doorsteek naar het parkeerterrein. Uit de lijkschouw blijkt dat het slachtoffer is overleden door zwaar hoofdletsel, veroorzaakt door de overrijding ervan door het linker wiel van de bestelauto.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat de verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling, derhalve dat hij zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte tijdens het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, namelijk achteruit rijden, geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer dat op dat moment de weg overstak en dat zich achter zijn bestelauto bevond. Dit is een ernstige verkeersfout.
De verdachte heeft ter zitting daarover verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft gezien, dat hij bij het achteruitrijden in beide spiegels heeft gekeken en dat hij heel zachtjes reed. De raadsvrouw heeft zich daarom namens de verdachte op het standpunt gesteld dat hij de nodige voorzichtigheid heeft betracht.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De omstandigheden ter plaatse, een smalle (terug)rit op een parkeerplaats bij een appartementencomplex, van enkele tientallen meters, onder regenachtige omstandigheden, hadden de verdachte bij zijn bijzondere verrichting tot een voorzichtigheid moeten brengen die hij niet heeft betracht.
De verdachte heeft bij het instappen in de bestelbus niet om zich heen gekeken om de verkeersituatie te bezien. Verder heeft de verdachte bij het achteruitrijden gebruik gemaakt van de beregende zijspiegels - waarvan het zicht ook werd belemmerd door de regendruppels op de zijruiten - waardoor hij verminderd zicht had op de weg achter zich en de rest van de omgeving. Hij heeft dan ook niet in voldoende mate gebruik gemaakt van de mogelijkheden (het onbelemmerd zicht in de spiegels en het bekijken van de verkeerssituatie voordat hij de bestelbus in stapte) om voldoende zicht en inzicht te hebben in de verkeerssituatie ter plaatse. Bij het achteruit rijden wordt elke bestuurder verwacht dat hij extra voorzichtigheid betracht. Dat geldt temeer voor een bestuurder van een bestelbus die enkel van buitenspiegels gebruik maakt. Binnen het tijdsbestek dat de verdachte in de bestelbus stapte en vervolgens 50 meter achteruit reed had hij het slachtoffer, dat daar op de stoep liep en vervolgens de weg overstak, moeten zien en daarop kunnen anticiperen. De verdachte heeft kennelijk onvoldoende zicht heeft gehouden op de situatie achter zijn bestelauto, terwijl hij achteruit reed. Dit is de verdachte aan te rekenen. Dat onduidelijk is gebleven op welk moment het slachtoffer achter de bestelauto langs is overgestoken doet hier niet aan af.
Verder volgt uit de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij iets hoorde aan de achterkant van zijn voertuig, voordat hij dacht dat hij de stoep raakte. Dat had voor hem onder de voormelde omstandigheden reden moeten zijn het voertuig tot stilstand te brengen en uit te stappen om te gaan kijken. In plaats daarvan is hij verder gereden. De omstandigheid dat het slachtoffer daadwerkelijk door het achterwiel is overreden, ondersteunt dat. Tussen de achterkant van het voertuig en het achterwiel zelf zit immers nog enige afstand. Er was, mede gelet op de verklaring van de verdachte dat hij stapvoets reed, tijd en ruimte om tijdig te stoppen en te controleren wat er achter de bestelbus gebeurde. Door, zeker gezien de hiervoor vastgestelde omstandigheden, door te rijden heeft de verdachte eveneens onvoorzichtig gehandeld.
Gelet op de voormelde gedragingen is niet sprake van een enkele verkeersfout, maar is wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen.
Sprake van afwezigheid van alle schuld?
Ten aanzien van het beroep op de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bewijsmiddelen volgt dat door het aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen het slachtoffer is overleden. De rechtbank acht dat wettig en overtuigend bewezen. Het beroep stuit daarop af. Dat het ongeluk, louter en met uitsluiting van verdachtes handelen, is veroorzaakt door de schuld van het slachtoffer is niet aannemelijk geworden. Dat staat dan ook niet aan dat bewijsoordeel in de weg.
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit derhalve van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 13 oktober 2022 te Lisse als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
daarhij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer ter plaatse en
- achteruit is gereden en daarbij in onvoldoende mate naar achteren en in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken en
- het zicht in de buitenspiegel(s) werd belemmerd door regendruppels en
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger ten gevolge
waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen en dat motorrijtuig over die voetganger is gereden waardoor een ander (genaamd [naam] ) werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de strafmaat aansluiting gezocht bij de richtlijnen voor de schuldcategorie “aanmerkelijke schuld waarbij het slachtoffer is overleden”. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, heeft de officier van justitie verzocht een lagere straf aan de verdachte op te leggen dan de richtlijnen voorschrijven. De officier van justitie heeft daarom gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, in het geval van bewezenverklaring en strafbaarheid van de verdachte, aan de verdachte een taakstraf op te leggen van maximaal 60 uren. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht, in het geval een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, deze voor kortere duur en geheel voorwaardelijk op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De verdachte stond met een grote bestelbus geparkeerd bij een appartementencomplex, toen hij besloot achteruit te rijden om vervolgens voorwaarts rechts zijn weg te kunnen vervolgen. Van de verdachte had bij het achteruitrijden uiterste voorzichtigheid mogen worden verwacht, zeker gelet op de regendruppels op de ruiten en de zijspiegels. Hij heeft zich er echter onvoldoende van vergewist dat de weg achter hem vrij was. Hij heeft het slachtoffer niet gezien en heeft haar aangereden. Het slachtoffer is ten val gekomen, door de bestelauto overreden en als gevolg van het overrijden onmiddellijk overleden. Deze manier van rijden heeft het slachtoffer haar leven gekost. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag schuld heeft aan het ongeval.
Het leed dat de verdachte de nabestaanden heeft aangedaan is groot en hun verlies is ingrijpend. Dit volgt mede uit wat de zoon, de schoondochter, de broer en schoonzus van het slachtoffer in het e-mailbericht van 23 januari 2024 hebben beschreven. De zoon en schoondochter van het slachtoffer hebben verder opgemerkt dat zij vinden dat de verdachte geen verdere straf meer verdiend en dat zij hem vergeven.
Op initiatief van de verdachte heeft een mediationgesprek plaatsgevonden met de zoon en de tante van het slachtoffer, nadat hem bekend was wie de directe nabestaanden van het slachtoffer waren. Uit de verklaring van de zoon van het slachtoffer ter terechtzitting volgt dat het mediationgesprek hem en zijn tante goed hebben gedaan en dat dit heeft bijgedragen aan de rouwverwerking. De rechtbank zal dit in strafverminderende zin meewegen.
Naast de ernst van het feit en de dramatische gevolgen daarvan voor het slachtoffer en haar nabestaanden, heeft de rechtbank ter terechtzitting geconstateerd dat het ongeluk en de gevolgen daarvan voor de verdachte zwaar waren en dat hij het er nog steeds zeer moeilijk mee heeft. Het ongeval heeft voor de verdachte een enorme impact (gehad).
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is ter terechtzitting gebleken dat de verdachte na aanvankelijk te zijn gestopt met werken als bezorger, inmiddels weer als bezorger werkt. Ook is hij bezig met het behalen van onderdelen van zijn groot rijbewijs, zodat hij als vrachtwagenchauffeur aan de slag kan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van 5 januari 2023.
Gelet op de ernst van het feit en het strafdoel van de vergelding, kan, zoals de nabestaanden wel hebben geopperd, de zaak niet zonder straf worden afgedaan. Bij de bepaling van de straf is echter, in het voordeel van verdachte, nadrukkelijk rekening gehouden met de uitkomst van het mediationgesprek, zoals dat blijkt uit de verklaring van de nabestaanden. Een andere weging zou aan hun belangen en moeite onvoldoende recht doen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van 170 uren passend en geboden, te vervangen door 85 dagen hechtenis indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren uitvoert.
Daarnaast legt de rechtbank aan de verdachte op een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van één jaar met een proeftijd van twee jaren. Die wordt opgelegd om verdachte het belang van voorzichtig en oplettend rijgedrag in te scherpen.
Hoewel bedoeld is te betogen dat verdachte met het halen van zijn groot rijbewijs laat zien serieus met het wegvervoer en de gevaren ervan bezig te zijn, ontkomt de rechtbank niet aan de constatering dat zwaardere voertuigen grotere risico’s met zich brengen. Zijn stap richting een groot rijbewijs onderstreept dan ook de noodzaak van de voorwaardelijke rijontzegging.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraakgelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
170 (honderdzeventig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
85 (vijfentachtig) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
1 (één) JAAR;
bepaalt dat deze bijkomende straf
niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij
op twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de eventuele uitvoering van de hem voorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Knoop, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2024.