Op 8 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Oekraïense derdelander. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.S. Visser, was gericht tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 april 2024, waarin werd vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk gegrond was en besloot zonder zitting. De voorzieningenrechter wees op de relevante wetgeving, waaronder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de Vreemdelingenwet 2000, en de recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die van invloed zijn op de situatie van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat het onduidelijk is of de tijdelijke bescherming van derdelanders per 4 maart 2024 is geëindigd en dat verzoeker voorlopig moet worden behandeld als iemand die onder de werking van de Richtlijn valt. Hierdoor hoeft verzoeker niet uit Nederland te vertrekken, behoudt hij zijn recht op opvang en mag hij blijven werken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 875,- voor de rechtsbijstand van verzoeker.