ECLI:NL:RBDHA:2024:7032
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake gefaciliteerde overdracht naar Duitsland
Op 10 april 2024 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met het doel om bij haar in Nederland wonende dochter te verblijven. Op 16 april 2024 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht naar Duitsland en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij tijdens de bezwaarprocedure zou worden uitgezet. De voorzieningenrechter heeft op 23 april 2024 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De overdracht op 24 april 2024 was een gefaciliteerde overdracht, wat betekent dat verzoekster zelf kon bepalen of zij daaraan meewerkte.
Na de afwijzing van haar aanvraag voor de verblijfsvergunning regulier op 23 april 2024, heeft verzoekster opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, met de stelling dat zij Nederland mag inreizen om de beslissing op haar bezwaar af te wachten. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat onverwijlde spoed dit vereiste. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op 24 april 2024 is overgedragen aan de Duitse autoriteiten en dat de staatssecretaris bevoegd was om deze overdracht uit te voeren.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat zij onder dwang is overgedragen en dat haar belang bij toewijzing van het verzoek niet zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij afwijzing. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en stelt verzoekster vrij van de verplichting om griffierecht te betalen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.