ECLI:NL:RBDHA:2024:7018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met betrekking tot Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een Albanese vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, beide uitgevaardigd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, eiser, had op 19 april 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen, alsook een maatregel van bewaring. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft gevraagd. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 26 april 2024 opgeheven, waarna eiser instemde met schriftelijke afdoening van de beroepen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser niet heeft betwist dat er voldoende gronden waren voor het terugkeerbesluit. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte geen termijn had gekregen om zelfstandig te vertrekken en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser's argumenten over zijn huwelijk met een Roemeense vrouw werden door de rechtbank verworpen, omdat hij geen bewijs had geleverd en niet voldoende had verklaard over zijn huwelijk.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de staatssecretaris niet had kunnen volstaan met de maatregel van bewaring. De beroepen tegen de bestreden besluiten werden ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, met mr. W. van Loon als griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.17530 en NL24.17513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2024 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 26 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van de beroepen. Eiser heeft op 24 april 2024 de gronden van de beroepen ingediend. Verweerder heeft op 26 april 2024 een reactie op de gronden van beroepen ingediend. De rechtbank heeft op 29 april 2024 het onderzoek in beide zaken gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Albanese nationaliteit te hebben.
Over bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
Ten aanzien van het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte geen termijn heeft gegund om zelfstandig te vertrekken. Het terugkeerbesluit bevat een motiveringsgebrek, nu daarin niet is toegelicht wat de reden is voor de verkorting van de vertrektermijn. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Eiser heeft goed meegewerkt en heeft meermaals aangegeven zo spoedig mogelijk te willen terugkeren. Uit niets blijkt dat eiser zich zou onttrekken aan het toezicht.
3. In artikel 62, lid 2, aanhef en onder a, van de Vw staat dat bepaald kan worden dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten indien er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Op grond van artikel 6.1 van het Vb [2] kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb op de vreemdeling van toepassing zijn.
4. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vermeld dat een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Verweerder heeft als zware grond [3] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die ten grondslag liggen aan het terugkeerbesluit niet betwist. Er zijn voldoende gronden aan het besluit ten grondslag gelegd. De motivering dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is gegeven in de gronden. Verweerder heeft daarmee dan ook voldoende gemotiveerd dat het risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Verweerder hoeft niet nader te motiveren waarom een vertrektermijn wordt onthouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van het inreisverbod
6. Tegen het inreisverbod voert eiser aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn huwelijk met zijn in Roemenië verblijvende vrouw. Door het inreisverbod kan eiser twee jaar lang zijn vrouw niet bezoeken. Eiser was er niet van op de hoogte dat hij zijn gestelde huwelijk met stukken kon onderbouwen en wat daarvan het belang was. Het inreisverbod is dan ook onzorgvuldig voorbereid.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Eiser is tijdens het gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn gestelde huwelijk. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn huwelijk in Engeland. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser niet precies weet in welk jaar of op welke datum hij gehuwd is en dat hij ook geen adres van zijn vrouw heeft gegeven. Dat eiser stelt dat hij niet wist dat hij stukken kon overleggen om zijn huwelijk te onderbouwen, leidt niet tot een andere conclusie. Eiser heeft ook in beroep geen stukken overgelegd om zijn gestelde huwelijk te onderbouwen. Verweerder heeft terecht overwogen dat het gestelde huwelijk geen reden is om af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de echtgenote van eiser hem eventueel zou kunnen bezoeken in Albanië.
Over bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
8. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
10. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat geen sprake is van een rechtmatig terugkeerbesluit. Daarnaast is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek, omdat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling onvoldoende is ingegaan op eisers mogelijke verblijfsaanspraken wegens zijn huwelijk met een Roemeense vrouw. Verder heeft verweerder ten onrechte niet volstaan met een lichter middel, gelet op eisers medewerkende houding en zijn wens om zo spoedig mogelijk terug te keren.
12. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat geen sprake is van een rechtmatig terugkeerbesluit. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen onder 5. is overwogen. De beroepsgrond dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is vanwege het ontbreken van een rechtmatig terugkeerbesluit slaagt daarom niet.
13. Ten aanzien van wat eiser aanvoert over het doorvragen tijdens het gehoor over zijn huwelijk, verwijst de rechtbank allereerst naar hetgeen onder 7. is overwogen. Eiser is tijdens het gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn gestelde huwelijk. Eiser heeft hiervan geen onderbouwing geleverd en heeft ook tijdens het gehoor verklaard dat hij geen verblijfsrecht heeft binnen een land van de Europese Unie. Er bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
14. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht en belemmering of ontwijking van de uitzettingsprocedure. Eiser is aangetroffen in een trailer bij een poging om illegaal uit te reizen naar Engeland. Verder was eiser niet in het bezit van identiteitsdocumenten en voldoende geld waarmee hij zelfstandig kon terugkeren. De enkele verklaring van eiser dat hij mee wil werken en wil terugkeren naar Albanië, heeft verweerder dan ook onvoldoende kunnen achten.
15. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
16. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van Vb.