In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vader had verzocht om gezamenlijk gezag over zijn kind, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de communicatie tussen de ouders momenteel onvoldoende is en dat de hulpverlening tot nu toe geen verbetering heeft gebracht. Dit leidt tot de conclusie dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders als zij gezamenlijk gezag zouden uitoefenen.
De rechtbank heeft daarnaast de bestaande omgangsregeling bevestigd, waarbij het kind voorlopig bij de vader verblijft volgens een vastgesteld schema. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige regeling in stand te houden, omdat deze duidelijk is voor het kind en zorgt voor contact met beide ouders. De rechtbank heeft ook een uitbreiding van de omgangsregeling goedgekeurd, zodat het kind tijdens de zomer- en kerstvakanties bij de vader kan verblijven.
Verder is er gesproken over het volgen van een traject voor ouderschapsbemiddeling om de spanning tussen de ouders te verminderen. Beide ouders hebben hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan dit traject. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de verzoeken van de moeder met betrekking tot kinderalimentatie afgewezen, aangezien zij hiervoor een aparte procedure zal starten. De beschikking is gegeven door kinderrechter L.L. Benink, bijgestaan door griffier P.M.A. van Oosten.