ECLI:NL:RBDHA:2024:6996
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Guinese eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank benadrukte dat de lidstaten het belang van het kind voorop moeten stellen bij alle procedures, maar dat in dit geval de situatie van de minderjarige dochter van eiseres onlosmakelijk verbonden was met die van haar moeder, en dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
De rechtbank overwoog dat eiseres niet had aangetoond dat er een reëel risico bestond op een onmenselijke of vernederende behandeling in Frankrijk, en dat de staatssecretaris er in het algemeen van uit mocht gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de belangen van de minderjarige dochter, en dat de enkele stelling van eiseres dat haar dochter in Nederland moest blijven om contact met haar vader te onderhouden, onvoldoende was om aan te nemen dat het belang van het kind zich tegen een overdracht verzet.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na bekendmaking.