ECLI:NL:RBDHA:2024:6996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Guinese eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank benadrukte dat de lidstaten het belang van het kind voorop moeten stellen bij alle procedures, maar dat in dit geval de situatie van de minderjarige dochter van eiseres onlosmakelijk verbonden was met die van haar moeder, en dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet had aangetoond dat er een reëel risico bestond op een onmenselijke of vernederende behandeling in Frankrijk, en dat de staatssecretaris er in het algemeen van uit mocht gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de belangen van de minderjarige dochter, en dat de enkele stelling van eiseres dat haar dochter in Nederland moest blijven om contact met haar vader te onderhouden, onvoldoende was om aan te nemen dat het belang van het kind zich tegen een overdracht verzet.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14407

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
mede namens haar minderjarige dochter,

[naam],

geboren op [geboortedatum],
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.14408. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiseres in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiseres. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiseres in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens haar niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Kon de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiseres stelt dat ten aanzien van Frankrijk niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat zij in Frankrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin artikel 4 van het Handvest. [2] . Eiseres verwijst naar het AIDA Country Report: 2022 Update, waaruit volgt dat niet iedere Dublinclaimant direct toegang krijgt tot de opvang. Volgens eiseres bestaat er daarom een reëel risico dat zij en haar minderjarige dochter op straat belanden. De verwijzing van de staatssecretaris naar pagina’s 60 en 61 van het AIDA-rapport waaruit blijkt dat de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag en de asielprocedure afhangt van de prefectuur waar de Dublinterugkeerder naartoe moet, snijdt dan ook geen hout omdat dat ziet op de inhoudelijke behandeling en niet op het verkrijgen van opvang. In dat licht - en in samenhang bezien met de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2023 waarin is gesteld dat uit het AIDA-rapport kan worden opgemaakt dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk – stelt eiseres dat de staatssecretaris de inhoudelijke behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiseres naar zich toe had moeten trekken om zo te voorkomen dat een pasgeboren baby op straat moet slapen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris er in het algemeen van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Alhoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De enkele en onvoldoende onderbouwde stelling van eiseres dat er een reëel risico is dat zij en haar dochter geen opvang krijgen is hiertoe onvoldoende. Voor zover eiseres meent dat er geen of ontoereikende opvang voor haar zal zijn, dient zij hierover te klagen bij de Franse autoriteiten. Er rustte dan in dit kader ook geen plicht op de staatssecretaris om het verzoek om internationale bescherming aan zich te trekken en de beschikking is op deze punten afdoende gemotiveerd.
Heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige dochter van eiseres?
7. Eiseres vindt daarnaast dat de staatssecretaris onvoldoende rekening houdt met de belangen van haar minderjarige dochter. Dit is te meer het geval nu eiseres in contact is gekomen met de vader (met Nederlandse nationaliteit) van haar dochter. De vader heeft te kennen gegeven zijn verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn dochtertje en haar graag in zijn nabijheid wil hebben zodat zij hun gezinsleven kunnen uitoefenen. Het is in het belang van de dochter om alhier te kunnen blijven en het recht op persoonlijk contact met haar vader te kunnen onderhouden zoals is neergelegd in het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 6, eerste lid, Dublinverordening volgt de lidstaten het belang van het kind voorop moeten stellen bij alle procedures. In het derde lid van dit artikel staat dat, om vast te stellen wat het belang van het kind is, de lidstaten nauw samenwerken en in het bijzonder rekening houden met onder meer het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige (onder b) en de standpunten van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit (onder d). De rechtbank overweegt voorts dat uit het arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2019 [5] volgt dat artikel 6, eerste lid, Dublinverordening Nederland niet verplicht een asielverzoek - in het licht van het welzijn van het kind - zelf te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7.2.
Immers, het is in het belang van het kind om als uitgangspunt te nemen dat zijn situatie onlosmakelijk is verbonden met die van zijn ouder(s) en deze situatie valt volgens artikel 20, derde lid van de Dublinverordening onder verantwoordelijkheid van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van die ouder. Nu ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekent dat in dit geval dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek en dat het in het belang van het kind is dat zij haar moeder daarin volgt.
7.3.
De rechtbank overweegt daarbij dat de vader eerst op 6 mei 2023 in beeld is gekomen; daarom kan niet gesproken worden van onevenredige hardheid waardoor artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening door de staatssecretaris zou moeten worden toegepast. De enkele stelling dat de vader van de dochter in Nederland is en zijn verantwoordelijkheid wil nemen, is onvoldoende om aan te nemen dat het belang van het kind zich tegen een overdracht verzet. De Dublinverordening is niet bedoeld om op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland te krijgen en er zijn geen aanwijzingen dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind noodzakelijk is om een asielprocedure in Nederland te doorlopen.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.ECLI:EU:C:2019:218.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 23 januari 2019, ECLI:EU:C:2019:53.