ECLI:NL:RBDHA:2024:6994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
10912629 RL EXPL 24-2655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid in betaling van advocaatkosten door garagebedrijven na schade door brand

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een advocaat en meerdere garagebedrijven. De advocaat, hierna aangeduid als [eisende partij], vorderde betaling voor zijn juridische werkzaamheden die hij had verricht na een brand in het bedrijfspand van de garagebedrijven op 26 mei 2022. De garagebedrijven waren hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de kosten, zoals vastgelegd in de opdrachtbevestiging die op 23 juni 2022 was verzonden. De advocaat had hen een factuur gestuurd voor de verleende diensten, maar de garagebedrijven hadden slechts een deel van het verschuldigde bedrag voldaan. De advocaat vorderde uiteindelijk een bedrag van € 6.115,07, vermeerderd met rente en kosten.

De garagebedrijven voerden verweer en stelden dat de advocaat hen niet voorafgaand aan de overeenkomst had geïnformeerd over de totale kosten. De kantonrechter oordeelde echter dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU niet van toepassing was, omdat de garagebedrijven niet als consumenten handelden. De rechter concludeerde dat de kosten duidelijk en begrijpelijk waren geformuleerd en dat de garagebedrijven hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling. De vordering van de advocaat werd toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en de proceskosten.

De kantonrechter heeft de garagebedrijven veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.042,97, inclusief de wettelijke handelsrente en de kosten van de procedure. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de garagebedrijven zijn ook verantwoordelijk voor de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.016,84. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een overeenkomst van opdracht en de gevolgen van hoofdelijkheid in aansprakelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
EiV/bc
Zaak-/rolnr.: 10912629 RL EXPL 24-2655
8 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de maatschap
[eisende partij] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. [gemachtigde] ,
tegen

1.[gedaagde partij 1] , handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
procederend in persoon,
2. [gedaagde partij 2], handelend onder de naam
[handelsnaam 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
procederend in persoon,
3. [gedaagde partij 3], voorheen handelend onder de naam
[handelsnaam 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
procederend in persoon,
4. [gedaagde partij 4], handelend onder de naam
[handelsnaam 4],
wonende te [woonplaats 1] ,
procederend in persoon,
5.de besloten vennootschap
Garage APK-Direct B.V.,
gevestigd te Den Haag
procederend bij: [naam] (directeur-grootaandeelhouder)
hierna: APK-Direct,
gedaagde partijen,
gedaagden hierna tezamen aangeduid als: de garagebedrijven.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 30 januari 2024 met producties genummerd 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van APK-Direct met producties genummerd 1 t/m 7, binnengekomen op de griffie op 6 februari 2024;
  • de aantekeningen van de mondeling genomen conclusies van antwoord op de rolzitting van 7 februari 2024 van [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 3] .
1.2.
Op 8 april 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was mr. [gemachtigde] aanwezig namens [eisende partij] . Aan de zijde van de garagebedrijven waren gedaagden 1 t/m 4 allen aanwezig en namens APK-Direct was [naam] aanwezig, bijgestaan door mr. Yeldiz. Van het verhandelde op de zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
Op 26 mei 2022 is het bedrijfspand waarin de garagebedrijven hun garages exploiteerden door een brand vernietigd. De gagaragbedrijven hebben [eisende partij] benaderd om hen als advocaat bij te staan in het mogelijk verhalen van de door de brand geleden schade op de verhuurder van het bedrijfspand.
2.2.
Op 23 juni 2022 heeft [eisende partij] aan de garagebedrijven een opdrachtbevestiging gestuurd. In de opdrachtbevestiging is onder andere het door [eisende partij] in rekening te brengen uurtarief vermeld en is opgenomen dat de garagebedrijven hoofdelijk voor de betalingen aan [eisende partij] aansprakelijk zijn, hoewel [eisende partij] de kosten voor gelijke delen afzonderlijk aan de verschillende garagebedrijven zal factureren.
2.3.
Op 13 juli 2022 heeft [eisende partij] ieder van de garagebedrijven een factuur gestuurd voor het bedrag van € 1.761,14, zijnde de gelijke verdeling over de garagebedrijven van een totaalbedrag van € 8.805,70. De facturen vermelden dat de in rekening gebrachte kosten betrekking hebben op de verleende diensten in de periode van 23 juni 2022 tot en met 3 juli 2022. APK-Direct heeft de aan haar gestuurde factuur van € 1.761,14 volledig voldaan.
2.4.
Op 3 juli 2022 heeft APK-Direct aan [eisende partij] per e-mail laten weten dat zij afziet van zijn verdere dienstverlening. Ook [gedaagde partij 4] heeft per die datum [eisende partij] verzocht de dienstverlening stop te zetten.
2.5.
Op 13 juli 2022 heeft [eisende partij] gedaagden 1 t/m 3 gefactureerd voor een totaalbedrag van € 3.981,24. El-Majjaoui en El Arnouki hebben daarop ieder het gelijke deel van € 1.327,08 betaald. Het daarna resterende deel van deze factuur is vervolgens verrekend met een bedrag van € 1.433,33 dat aan gedaagden sub 1 t/m 3 is toegekomen als vergoeding voor de proceskosten in een kortgeding dat Hoogenbom voor hen heeft aangespannen. Omdat na deze verrekening nog een bedrag van € 106,25 van deze proceskostenvergoeding resteerde, is dit bedrag door [eisende partij] in mindering gebracht op de factuur van 13 juli 2022.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eisende partij] vordert – na eisvermindering – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de garagebedrijven hoofdelijk worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 6.115,07, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2022 en met veroordeling van de garagebedrijven in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen vijftien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij met de garagebedrijven een overeenkomst van opdracht is aangegaan, op grond waarvan hij aan de garagebedrijven tegen betaling juridische diensten heeft geleverd. In de opdrachtovereenkomst is vastgelegd dat de garagebedrijven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aan [eisende partij] verschuldigde betaling. De garagebedrijven hebben slechts een deel van het door hen verschuldigde bedrag voldaan, zodat zij nog een bedrag van € 5.398,07 aan [eisende partij] moeten betalen. Omdat dit bedrag ondanks aanmaning niet tijdig is betaald, zijn de garagebedrijven ook een bedrag van € 717,- aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd en dienen zij de wettelijke handelsrente te vergoeden.
3.3.
De garagebedrijven voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering. Op het verweer wordt – voor zover relevant – in de beoordeling verder ingegaan.

4.Beoordeling

Gedaagden sub 2 en 4 hebben hun verstek gezuiverd
4.1.
Gedaagden sub 2 ( [gedaagde partij 2] ) en 4 ( [gedaagde partij 4] ) hebben geen schriftelijke conclusie van antwoord ingediend en zijn ook niet op de rolzitting van 7 februari 2024 verschenen om mondeling hun conclusie van antwoord te nemen. Tegen hen is daarom op grond van artikel 139 jo. 140 lid 1 Rv verstek verleend, nu de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. Beide hiervoor genoemde gedaagden zijn echter op de mondelinge behandeling verschenen en hebben daar alsnog hun standpunt toegelicht. Op grond van artikel 142 Rv hebben zij daarmee hun verstek gezuiverd, zodat de gevolgen van het verleende verstek komen te vervallen.
De garagebedrijven zijn hoofdelijk aansprakelijk
4.2.
Door de garagebedrijven is niet betwist dat is overeengekomen dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betalingen aan [eisende partij] . Artikel 6:7 lid 1 BW bepaalt dat indien twee of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, de schuldeiser tegenover ieder van hen recht heeft op nakoming voor het geheel. Dit betekent dat [eisende partij] in beginsel betaling van het volledige openstaande bedrag kan vorderen van ieder van de garagebedrijven afzonderlijk, ongeacht of zij persoonlijk al een deel van de openstaande kosten hebben betaald. De garagebedrijven betwisten niet dat nog niet de volledige kosten van [eisende partij] zijn voldaan. Het verweer dat door enkele van de garagebedrijven al een deel van de kosten is betaald en dat de kosten door [eisende partij] niet over de verschillende garagebedrijven zijn uitgesplitst, slaagt dan ook niet.
[eisende partij] vordert geen betaling voor werkzaamheden van vóór de opdrachtbevestiging of na de opzegging door gedaagden sub 4 en 5
4.3.
APK-Direct heeft aangevoerd dat door [eisende partij] kosten in rekening worden gebracht voor de voorbespreking van de opdracht op 22 juni 2022, terwijl op dat moment nog geen overeenkomst tussen partijen bestond en ook niet is overeengekomen dat [eisende partij] daarvoor kosten in rekening zou brengen. [eisende partij] heeft naar aanleiding van dit verweer op de zitting zijn eis verminderd, in die zin dat hij deze kosten niet langer vordert. Het verweer treft op dit punt daarom geen doel meer.
4.4.
APK-Direct heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat zij alleen voor de werkzaamheden vanaf 27 juni 2022 betaling verschuldigd is, omdat zij pas vanaf die datum onvoorwaardelijk met de opdracht akkoord is gegaan. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Het staat immers niet ter discussie dat APK-Direct al op 23 juni 2022 voorwaardelijk met de opdracht akkoord is gegaan en dat de voorwaarde waaronder dit akkoord is gegeven vervolgens is ingetreden. APK-Direct is daarom al vanaf dit (voorwaardelijke) akkoord tot betaling verschuldigd.
4.5.
Verder heeft APK-Direct aangevoerd dat door Hoogenbom betaling wordt gevorderd voor werkzaamheden die zijn uitgevoerd na 3 juli 2022, terwijl APK-Direct de opdracht vanaf die datum heeft beëindigd. [eisende partij] heeft op de zitting verder toegelicht dat hij in deze procedure geen betaling vordert voor de werkzaamheden van na 3 juli 2022, omdat hij voor die werkzaamheden inmiddels volledig is betaald en nog slechts de factuur voor de werkzaamheden tot en met 3 juli 2022 openstaat. Nu [eisende partij] het verweer van APK-Direct hiermee gemotiveerd heeft weerlegd, slaagt het verweer van APK-Direct ook op dit punt niet.
Er is geen sprake van een onredelijk bezwarend beding in de algemene voorwaarden en de in rekening gebrachte kosten komen niet onredelijk voor
4.6.
Tenslotte is door APK-Direct aangevoerd dat [eisende partij] als advocaat verplicht is om zijn klanten voorafgaand aan het accepteren van de opdracht een inschatting te geven van de totale kosten die met het uitvoeren van de opdracht gepaard zullen gaan. [eisende partij] heeft dat volgens APK-direct niet gedaan, zodat volgens haar uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU volgt dat de afspraak over de kosten in dit geval onredelijk bezwarend is. De jurisprudentie waarnaar APK-Direct verwijst (zie met name het arrest van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14) is echter slechts (direct) van toepassing op overeenkomsten tussen juridische dienstverleners en consumenten. De garagebedrijven hebben in dit geval niet als consumenten gehandeld en dus mist de betreffende jurisprudentie een rechtstreekse toepassing.
4.7.
Het voorgaande laat echter onverlet dat de bepalingen van artikel 6:231 en 6:233 BW, waarin een regeling is opgenomen voor de vernietiging van onredelijk bezwarende bedingen in algemene voorwaarden, ook van toepassing zijn op overeenkomsten tussen niet-consumenten. Nu APK-Direct een beroep doet op het onredelijk bezwarend zijn van het kostenbeding in de zin van artikel 6:233 sub a BW, moet eerst worden vastgesteld of het kostenbeding kan worden aangemerkt als een algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 sub a BW. Dat artikel bepaalt dat als algemene voorwaarden worden aangemerkt:
  • een of meer bedingen die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen;
  • met uitzondering van bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.
4.8.
Het kostenbeding geeft in dit geval de kern van de prestatie van de garagebedrijven aan (namelijk betalen voor de werkzaamheden), zodat dit beding slechts als een algemene voorwaarde kan worden aangemerkt voor zover het niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd. In dit geval is het kostenbeding onder de gegeven omstandigheden echter wel duidelijk en begrijpelijk geformuleerd. Daarbij wordt overwogen dat – anders dan zoals met betrekking tot consumenten is overwogen in de hiervoor genoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU – van een professioneel handelende partij in de regel mag worden verwacht dat zij bij het aangaan van de overeenkomst een actieve houding inneemt en zo nodig bij de wederpartij doorvraagt over de financiële consequenties van de overeenkomst. Ook mag in de regel worden verwacht dat een professioneel handelende partij in onderhandeling treedt over de in rekening te brengen kosten. Voor zover het al zou kloppen dat [eisende partij] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst geen inschatting heeft gegeven van de totaal te verwachten kosten, was het aan de garagebedrijven geweest om naar aanleiding van het vermelde uurtarief bij [eisende partij] door te vragen over het totaal aantal uur dat hij verwachtte aan de opdracht kwijt te zullen zijn. Het is in deze procedure niet gesteld of gebleken dat de garagebedrijven dat hebben gedaan, zodat daaruit volgt de garagebedrijven het kennelijk niet nodig hebben gevonden om [eisende partij] om verdere opheldering over de kosten te vragen. Dat de garagebedrijven ondanks het uitblijven van een schatting van de totale kosten met het kostenbeding akkoord zijn gegaan, maakt dan ook niet dat de afspraak over de kosten voor hen onbegrijpelijk of onduidelijk geformuleerd is geweest. Nu daarom geen sprake is van een algemene voorwaarde, kan het beding niet op grond van artikel 6:233 sub a BW worden vernietigd.
4.9.
Voor zover APK-Direct zich naast het voorgaande ook op het standpunt heeft willen stellen dat door [eisende partij] onredelijke kosten in rekening worden gebracht, wordt ook dat standpunt niet gevolgd. Door APK-Direct is namelijk onvoldoende concreet gemaakt welk deel van de in rekening gebrachte kosten volgens haar dan onredelijk zou zijn en om welke reden. De enkele opmerking dat de kosten naar haar mening zeer hoog zijn, gelet op de duur van de overeenkomst van slechts enkele dagen, is daarvoor onvoldoende.
De gevorderde hoofdsom wordt toegewezen
4.10.
Gelet op het voorgaande slagen de verweren van de garagebedrijven niet. De gevorderde hoofdsom van € 5.398,07 wordt daarom als gegrond op de tussen partijen gesloten opdrachtovereenkomst toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten
4.11.
[eisende partij] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn uitgevoerd. Het gevorderde bedrag van € 717,- aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal de incassokosten dan ook toewijzen tot het in die regeling bepaalde wettelijke tarief behorend bij de toegewezen hoofdsom, zijnde een bedrag van € 644,90 (exclusief BTW).
4.12.
De gevorderde wettelijke handelsrente is slechts toewijsbaar over de toegewezen hoofdsom en niet over de buitengerechtelijke incassokosten, omdat de buitengerechtelijke incassokosten niet berusten op een tussen partijen gesloten handelsovereenkomst. Over de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten is wel de gewone wettelijke rente toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding.
4.13.
De garagebedrijven krijgen in deze procedure ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [eisende partij] begroot op € 2.016,84, bestaande uit € 524,- griffierecht, € 679,84 (=5 x € 135,97) explootkosten, € 678,- (= 2 x € 339,-) als het aan de gemachtigde van [eisende partij] toekomende salaris en € 135,- nakosten, eventueel te vermeerderen met de kosten van betekening en de wettelijke rente zoals in de beslissing vermeld.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de garagebedrijven hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 6.042,97, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 5.398,07 vanaf 1 december 2022 tot de dag van algehele voldoening en de wettelijke rente over € 644,90 vanaf 30 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de garagebedrijven hoofdelijk in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eisende partij] vastgesteld op € 2.016,84, waarvan € 678,- als het aan de gemachtigde van [eisende partij] toekomende salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening. Als de garagebedrijven niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, moeten zij ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. D. Jongsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2024.