ECLI:NL:RBDHA:2024:698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en voortduren van de maatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 17 maart 2023 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Eiser verzocht om schadevergoeding en stelde dat de termijn voor het indienen van het dossier door verweerder was overschreden, wat zijn belangen zou hebben geschaad. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich aan de geldende termijnen heeft gehouden en dat er geen sprake was van een schending van de procesregels. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en vastgesteld dat er voldoende zicht op uitzetting is, aangezien de Marokkaanse autoriteiten de nationaliteit van eiser hebben bevestigd. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting, wat de voortduring van de maatregel rechtvaardigt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39825
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. S. Benayad),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2024 op een zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder, meermalen heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 november 2023 (in de zaak NL23.36590) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.

Schending termijnen in beroep?

4. Eiser stelt dat verweerder in dit beroep de termijnen heeft geschonden door niet binnen twee werkdagen, maar pas zeven dagen na het instellen van het vervolgberoep het dossier ter beschikking te stellen. Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad. Op de zitting heeft eiser zijn schriftelijke beroepsgrond dat de rechtbank het vooronderzoek in strijd met artikel 96 van de Vw niet tijdig heeft gesloten, laten vallen.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder het dossier te laat beschikbaar heeft gesteld en dat eiser daardoor in zijn belangen zou zijn geschaad. De rechtbank verwijst naar artikel 8.5 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021. Hierin staat dat bij vervolgberoepen in bewaringszaken de griffier het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt en het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt binnen drie (dus niet twee zoals eiser stelt) werkdagen na die verzending inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak (de zogenoemde voortgangsrapportage). Na ontvangst van deze inlichtingen stelt de bestuursrechter de vreemdeling in de gelegenheid binnen twee werkdagen schriftelijk op deze inlichtingen te reageren en zich uit te laten over de noodzaak van behandeling van het vervolgberoep ter zitting. In dit geval is het pro forma beroepschrift ingediend op 20 december 2023 en heeft verweerder op 27 december 2023 de voortgangsrapportage verstrekt. Dit is - gelet op het uitvallen van maandag 25 en dinsdag 26 december (kerst) als werkdagen – binnen drie werkdagen geweest. De rechtbank heeft vervolgens op 27 december 2023, na overleg met de gemachtigde van eiser, het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het vervolgberoep ter zitting zal worden behandeld. Aan de gemachtigde van eiser is een termijn geboden om alsnog de gronden van het beroep in te dienen. De beroepsgronden zijn op 28 december 2023 door de gemachtigde van eiser ingediend. De rechtbank ziet niet in hoe eiser door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad. De rechtbank overweegt verder nog dat een zitting als de onderhavige altijd mede ziet op actualisering van informatie met betrekking tot de rechtmatigheid van (het voortduren van) de bewaring. Het gaat het hier bovendien om relatief eenvoudig te verwerken (nieuwe) informatie, waarop eiser schriftelijk en op de zitting heeft kunnen reageren. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen gronden zijn om het voortduren van de maatregel wegens termijnschendingen onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Het zicht op uitzetting

6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is, Eiser verblijft momenteel bijna tien maanden in bewaring zonder te zijn uitgezet naar Marokko.
7. De rechtbank stelt vast dat wat eiser hier aanvoert nagenoeg hetzelfde is aan wat hij in de vorige vervolgberoepen heeft aangevoerd en verwijst daarom allereerst naar de uitspraak van 30 november 2023 (in de zaak NL23.36590). Ook overigens ziet de rechtbank nu geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting is. Op 13 december 2023 hebben de Marokkaanse autoriteiten de nationaliteit van eiser bevestigd, waarna verweerder
op 15 december 2023 deze autoriteiten heeft verzocht om de afgifte van een laissez passer (lp) ten behoeve van eisers uitzetting. De rechtbank overweegt dat verweerder voor wat betreft de afgifte van een lp afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten en hij hier in beperkte mate invloed op kan uitoefenen. Ook is niet gebleken dat deze autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. Dat er nog geen datum voor de afgifte van een lp bekend is maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging verder nog aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de aan de maatregel ten grondslag gelegde omstandigheden die nog steeds gelden. De rechtbank verwijst daarvoor naar haar eerdere uitspraak van 27 september 2023 (in de zaak NL23.29518), overweging 5 en 6. Tevens wijst de rechtbank er nog op dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij volledige en actieve medewerking dient te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit om zijn terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het kader van de belangenafweging voldoende gemotiveerd waarom hij de bewaring nog niet heeft opgeheven. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser tot op heden onvoldoende invulling geeft aan zijn plicht volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting. Zo blijkt uit de verslagen van de vertrekgesprekken dat eiser een passieve houding aanneemt en geen inspanning verricht om zijn identiteit en nationaliteit nader te onderbouwen. Ook heeft eiser tijdens deze gesprekken veelvuldig te kennen gegeven dat hij niet mee wil werken aan terugkeer. Op grond van het voorgaande heeft verweerder zijn belang bij voortduring van de maatregel van bewaring zwaarder kunnen laten wegen dan dat van eiser bij opheffing daarvan. De beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toetsing
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel is dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.