In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was op 17 december 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 25 april 2024 is opgeheven wegens de uitzetting van eiser naar Marokko.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en geconcludeerd dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 28 december 2023 rechtmatig was. De rechtbank heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring sinds die datum onrechtmatig was. Eiser's argument dat hij niet mocht worden uitgezet omdat hij een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend, werd verworpen, aangezien dit verzoek geen rechtmatig verblijf opleverde.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.