ECLI:NL:RBDHA:2024:6954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring ex artikel 59a Vw; beroep ongegrond; schadevergoeding afgewezen

Op 16 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel op 26 april 2024 opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich niet heeft gehouden aan de meldplicht. Bovendien heeft eiser geen gevolg gegeven aan een eerder overdrachtsbesluit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op overdracht naar Duitsland bestond. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 26 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaand aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor overdracht als bedoel in de Dublinverordening, nu is gebleken dat een ander land (Duitsland) verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Op 6 juni 2023 is een overdrachtsbesluit genomen.
4.1.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3k, 4a, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank overweegt dat eiser heeft verklaard op jonge leeftijd zonder identificerende documenten Europa te zijn ingereisd en thans geen grensoverschrijdingsdocumenten heeft (3a), dat eiser zich niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde meldplicht en dat eiser op 4 augustus 2023 met onbekende bestemming (MOB) vertrokken is (3b). Eisers betoog dat er geen sprake is geweest van onderduiken dan wel dat hij niet MOB is gegaan faalt. Nergens uit blijkt dat eiser bij de staatssecretaris in beeld is gebleven dan wel zich aan de meldplicht heeft gehouden. Verder overweegt de rechtbank dat op 6 juni 2023 een overdrachtsbesluit is genomen en dat eiser hier geen gevolg aan heeft gegeven (3k). De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris eiser terecht heeft tegengeworpen dat hij zich niet heeft gehouden aan artikel 4.21 van het Vb (4a), geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (4c) en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d). De staatssecretaris heeft daarom, gelet op bovenstaande, in de maatregel voldoende gemotiveerd dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte hem geen lichter middel heeft opgelegd. Hiertoe voert eiser aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is geweest van onderduiken en dat hij op weg was naar Ter Apel om een asielaanvraag in te dienen. Eiser stelt zelfstandig te zijn vertrokken uit Nederland en daarna, enkele dagen voordat de maatregel werd opgelegd, weer terug te zijn gekeerd. Voorts stelt eiser dat aan hem ten onrechte geen lichter middel, in de vorm van een meldplicht, is opgelegd, nu er geen sprake is geweest van onderduiken.
5.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit de beschikking gedateerd op 6 juni 2023, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Gebleken is immers dat eiser zich niet aan de meldplicht heeft gehouden en bovendien naar België was vertrokken in plaats van naar Duitsland. Een lichter middel volstond derhalve niet om overdracht van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De stelling van eiser dat hij onderweg was naar Ter Apel om asiel aan te vragen en een tussenstop had gemaakt in Almere, maakt dit oordeel niet anders. Ook faalt het betoog van eiser dat hij vanaf 19 april 2024 in de gelegenheid had moeten worden gesteld om naar Ter Apel te gaan om daar asiel te vragen. Eiser kon immers ook vanuit bewaring een asielverzoek doen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, tot aan de opheffing, voldoende voortvarend heeft gewerkt en dat er zicht op overdracht bestond. Door de staatssecretaris is tijdig een eerste overdrachtshandeling verricht, namelijk een aankondiging van de overdracht op 18 april 2024. De maatregel is vervolgens op 26 april 2024 opgeheven wegens de overdracht van eiser aan Duitsland.

Conclusie en gevolgen

7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.