Op 16 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel op 26 april 2024 opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich niet heeft gehouden aan de meldplicht. Bovendien heeft eiser geen gevolg gegeven aan een eerder overdrachtsbesluit.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op overdracht naar Duitsland bestond. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.