ECLI:NL:RBDHA:2024:6911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/09/662187 / JE RK 24-367 en C/09/664439 / JE RK 24-652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige

Op 23 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2007. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor een jaar en een machtiging te verlenen voor opname in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige, die in een gesloten accommodatie verblijft en te maken heeft met middelengebruik en conflicten met zijn ouders. De moeder van de minderjarige stemt in met het verzoek, terwijl de minderjarige zelf verzet aantekent tegen de gesloten jeugdhulp en liever naar een open groep zou willen. De kinderrechter heeft de noodzaak van gesloten jeugdhulp onderbouwd met de ernst van de situatie en de onmacht van de ouders om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 28 april 2025 en de machtiging tot gesloten jeugdhulp verleend van 28 april 2024 tot 28 oktober 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/662187 / JE RK 24-367 en C/09/664439 / JE RK 24-652
Datum uitspraak: 23 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Leiden,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. P. Drenth te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling, ontvangen op 28 februari 2024;
  • het verzoekschrift met bijlagen ten aanzien van de machtiging gesloten jeugdhulp, ontvangen op 11 april 2024;
  • de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 17 april 2024, waarin de gedragswetenschapper instemt met de gesloten plaatsing.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] met zijn advocaat;
- de moeder;
  • [naam] namens de gecertificeerde instelling;
  • de grootmoeder moederszijde van [minderjarige] , als toehoorder.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter en [minderjarige] hebben direct voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van zijn advocaat, een gesprek gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, te weten [accomodatie] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 april 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 28 april 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 april 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 28 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Tevens wordt door de gecertificeerde instelling verzocht een machtiging te verlenen om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De gecertificeerde instelling heeft nog steeds ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] . De afgelopen tijd hebben veel zorgwekkende gebeurtenissen plaatsgevonden. [minderjarige] is teruggevallen in middelengebruik, heeft conflicten met zijn ouders en accepteert het gezag van de ouders en de hulpverlening niet. [minderjarige] verblijft sinds 27 maart 2024 bij [accomodatie] . [minderjarige] heeft de afgelopen periode moeten wennen aan het verblijf op [accomodatie] . Positief is dat - waar hij eerst deed waar hij zelf zin in had- hij nu meer bij te sturen is. [minderjarige] heeft bij het startgesprek aangegeven dat hij weer rust in zijn hoofd te willen krijgen. Het is van belang dat wordt gestart met het afnemen van een persoonlijkheidsonderzoek. Daarnaast zal de komende periode worden gestart met systeemtherapie en psychomotorische therapie (PMT). Ook moet er hulpverlening worden ingezet om het middelengebruik.
Volgens de gecertificeerde instelling kan de veiligheid van [minderjarige] nog niet in de regio worden gewaarborgd (los van het feit dat er geen geschikte plek voor hem in de regio beschikbaar is). Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat [minderjarige] in de regio makkelijker weg kan lopen naar huis en in de verkeerde kringen terecht kan komen. Daarnaast zijn de ouders op dit moment (nog) niet in staat om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Gelet op de forse zorgen en het feit dat [minderjarige] nu net uit een wenperiode bij [accomodatie] komt en de therapieën en school nog opgestart moeten worden, meent de gecertificeerde instelling dat een plaatsing in een gesloten accommodatie van jeugdhulp voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. Gelet op de ernst en aard van de zorgen is een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar ook noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de [minderjarige] is verweer gevoerd tegen de machtiging tot gesloten jeugdhulp. [minderjarige] zou graag naar een open groep willen. De komende tijd is het belang dat [minderjarige] rust gaat ervaren en dat hij een dagritme krijgt. De hulpverlening en het diagnostisch onderzoek moet nog worden opgestart. Het is van belang dat het systeem hierbij wordt betrokken en dat wordt geoefend met vrijheden. De advocaat heeft zijn vraagtekens of [accomodatie] hiervoor de meest geschikte plek is, omdat het ver van huis is en het voor [minderjarige] lastig is om met vrijheden te oefenen. Primair verzoekt de advocaat tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair wordt verzocht om de machtiging tot gesloten jeugdhulp te bekorten tot drie of vier maanden. Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling refereert de advocaat zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij nog steeds emotioneel uitgeput is. De moeder zou aan de ene kant willen dat [minderjarige] in de regio wordt geplaatst, maar aan de andere kant is het vooral van belang dat [minderjarige] ergens is waar hij de juiste behandeling kan krijgen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren.
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] . Uit de instemmingsverklaring volgt dat er sprake is van externaliserende problematiek bij [minderjarige] en dat hij een onrustige jeugd bij de ouders heeft gehad. [minderjarige] heeft zich in de afgelopen periode in onveilige situaties gebracht, hij heeft conflicten met de ouders gehad en lijkt hij te zijn teruggevallen in middelengebruik. Ook zijn er zorgen over contacten in de sfeer van jeugdcriminaliteit. Verder ontbreekt het aan school of een passende dagbesteding en het lukt [minderjarige] niet om het gezag van de ouders en de hulpverleners te accepteren. Hulpverlening in het vrijwillig kader is in de situatie van [minderjarige] onvoldoende gebleken om de zorgen over [minderjarige] af te laten nemen. Hoewel de moeder van goede wil is, en ook [minderjarige] wel inziet dat het met hem niet goed gaat, zijn de zorgen te groot gebleken. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat hulpverlening – mede door de grote zorgen en de overbelasting en onmacht van de moeder – in het gedwongen kader nog steeds noodzakelijk is. De betrokkenheid van een jeugdbescherming is nodig om zicht te houden op de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] en om ervoor te zorgen dat de hulpverlening (blijvend) wordt ingezet. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling over [minderjarige] voor de duur van een jaar verlengen.
5.3.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die zij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen (artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet (Jw).
5.4.
De kinderrechter stelt voorop dat een gesloten plaatsing ingrijpend middel is en het liefst moet worden voorkomen. De kinderrechter is echter van oordeel dat de kaders van geslotenheid noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de hulpverlening. De kinderrechter is het met de gecertificeerde instelling en de gedragswetenschapper eens dat [minderjarige] tijd nodig heeft om een blijvende gedragsverandering te weeg te brengen. Het is van belang dat er een gedegen persoonlijkheidsonderzoek wordt verricht en passende hulpverlening in de vorm van systeemtherapie en PMT wordt ingezet. De kinderrechter begrijpt en hoort dat [minderjarige] het liefst naar huis of een open groep wil. Daarvoor is het nog te vroeg, het is niet in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] , en ook is het niet veilig genoeg. Een gesloten plaatsing moet nu voor rust en stabiliteit zorgen. De komende tijd moet [minderjarige] zich gaan inzetten voor het meewerken aan de benodigde hulpverlening. Gelet op de aard en de ernst van de voornoemde zorgen ziet de kinderrechter in het belang van [minderjarige] op dit moment geen ander alternatief dan plaatsing in de gesloten jeugdhulp. De kinderrechter zal het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp dan ook verlenen voor de duur van zes maanden. Gelet op de ernst en de hardnekkigheid van de problemen is een kortere periode niet zinvol, mede omdat de verwachting is dat [minderjarige] dan die periode gaat “uitzitten”, waardoor het zich echt overgeven en meewerken aan behandeling niet van de grond kan komen.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 28 april 2025;
6.2.
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 28 april 2024 tot 28 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024 door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier, en op schrift gesteld op 7 mei 2024. .