Op 18 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in Turkije. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld tot 10 juli 2024 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De Raad verzocht om deze maatregelen vanwege een escalatie in de thuissituatie bij de moeder, die geen toestemming gaf voor een vrijwillige uithuisplaatsing en aangaf dat de minderjarige naar de vader in Turkije moest gaan. De minderjarige heeft echter aangegeven dat ze niet meer terug wil naar Turkije, waar ze eerder een jaar heeft gewoond. De kinderrechter oordeelde dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor ondertoezichtstelling is vervuld, en dat de veiligheid van de minderjarige in het geding is. De moeder heeft in een brief aangegeven niet ter zitting te verschijnen, en de kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de rol van de ouders in de beoordeling betrokken. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verzochte maatregelen noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en dat er onderzoek moet worden gedaan naar de juridische positie van de vader.