ECLI:NL:RBDHA:2024:6877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/09/664448 / JE RK 24-653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige

Op 18 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft eerder op 11 april 2024 een voorlopige ondertoezichtstelling opgelegd tot 22 april 2024 en een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 18 april 2024 voortgezet, waarbij de minderjarige, haar advocaat, de moeder, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De minderjarige heeft tijdens het gesprek aangegeven dat zij beter functioneert binnen het gesloten kader en dat zij meer structuur en duidelijkheid ervaart.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging onderbouwd met zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die onder andere drugs gebruikt, niet naar school gaat en zich niet aan afspraken houdt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat van de noodzaak voor een ondertoezichtstelling en dat de situatie van de minderjarige een acute en ernstige bedreiging vormt. De kinderrechter heeft besloten de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen tot 11 juli 2024 en heeft de machtiging verleend voor haar verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn en dat de minderjarige zelf ook inziet dat het gesloten kader noodzakelijk is voor haar ontwikkeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en de kinderrechter heeft de machtiging verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/664448 / JE RK 24-653
Datum uitspraak: 18 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. C. Arslaner te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 april 2024 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 22 april 2024 en een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 22 april 2024 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- de beschikking van 11 april 2024;
- de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 17 april 2024.
1.3.
Op 18 april 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] met haar advocaat;
- de moeder;
- [naam 1] , een vertegenwoordiger van de Raad;
- [naam 2] , een vertegenwoordiger van de GI.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.Het verzoek

2.1.
.1. Het verzoek strekt nu nog tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] , met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek, en tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, als bedoeld in artikel 6.1.2 van de Jeugdwet.
2.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt onderbouwd. Er zijn al langere tijd toenemende zorgen over [minderjarige] waarbij het niet is gelukt om de zorgen in het vrijwillig kader weg te nemen. [minderjarige] gebruikt drugs, stagneert in haar schoolgang en laat zeer zelfbepalend gedrag zien. Ze houdt zich niet aan de afspraken, loopt regelmatig weg en gaat niet in gesprek met de hulpverlening. [minderjarige] is met spoed gesloten geplaatst nadat de situatie op de groep was geëscaleerd doordat [minderjarige] brand had gesticht. Hierdoor heeft zij zichzelf en haar groepsgenoten in gevaar gebracht en kan de veiligheid in de open setting niet langer worden gewaarborgd. Het is positief dat [minderjarige] inziet dat het gesloten kader op dit moment nodig is en een positief effect op haar heeft. [minderjarige] heeft baat bij duidelijkheid en structuur en het is van belang dat ze aan zichzelf werkt en leert hoe ze hulp en gezag kan accepteren. De komende periode zal onderzoek worden gedaan om te kijken wat [minderjarige] verder nodig heeft en wat een passende vervolgplek voor haar is.

3.De standpunten

3.1.
De GI onderschrijft het verzoek van de Raad.
3.2.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat ze binnen het gesloten kader bij [jeugdhulp] beter op haar plek zit dan bij de open groep en meer structuur en duidelijkheid heeft. Ze heeft beter contact met de begeleiders en haar groepsgenoten en ze gaat weer naar school. [minderjarige] denkt dat het op dit moment beter voor haar is om bij [jeugdhulp] te blijven, zodat ze met inzet van de hulpverlening weer alles op de rails kan krijgen en aan zichzelf en haar gedrag kan werken. Ze wil alleen niet dat de gesloten plaatsing te lang zal duren.
3.3.
De moeder heeft tijdens de zitting ingestemd met het verzoek en naar voren gebracht dat de hulpverlening al lange tijd niet van de grond komt. Op de open groep kreeg [minderjarige] te veel vrijheden waardoor de situatie geëscaleerd is en ze met spoed gesploten is geplaatst. Het is van belang dat [minderjarige] binnen het gesloten kader structuur, regels en regelmaat geboden wordt en ze de komende periode aan zichzelf werkt en weer naar school gaat. De moeder vraagt zich af of de duur van drie maanden genoeg zal zijn.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter is van oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal daarom voorlopig onder toezicht worden gesteld tot 11 juli 2024 (artikel 1:257 BW).
4.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat er al langere tijd zorgen zijn om de ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige] binnen de open setting. [minderjarige] ging niet meer naar school, er waren zorgen om alcohol- en drugsgebruik en [minderjarige] weigerde mee te werken aan de geboden hulpverlening. Verder liet [minderjarige] zeer zelfbepalend gedrag zien waarbij ze geen gezag accepteerde, regelmatig wegliep en zich niet aan de afspraken hield. In het vrijwillig kader is het onvoldoende gelukt om deze zorgen weg te nemen. De kinderrechter vindt het gedwongen kader nodig om zicht te kunnen houden op de ontwikkeling van [minderjarige] en de benodigde hulpverlening van de grond te laten komen. [minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter zelf ook toegelicht dat haar gedrag problematisch is, en gezegd dat ze graag geholpen wil worden om niet zelfbepalend te zijn en om zich weer normaal te gaan gedragen. De kinderrechter vindt het knap van [minderjarige] dat zij dit inzicht laat zien.
4.3.
De kinderrechter is ook van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren, en dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die zij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen (artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet (Jw)). Dit volgt ook uit de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [minderjarige] op 17 april 2024 heeft onderzocht.
4.4.
De kinderrechter overweegt daartoe dat [minderjarige] binnen de open setting te weinig structuur werd geboden en ze niet goed kon omgaan met de vrijheden die ze kreeg. Hierdoor kon haar veiligheid en die van anderen niet langer worden gewaarborgd en is ze met spoed binnen een gesloten accommodatie geplaatst. [minderjarige] heeft baat bij de duidelijkheid en structuur van het gesloten kader en op dit moment zijn er geen minder ingrijpende alternatieven mogelijk. [minderjarige] ziet zelf ook in dat het gesloten kader nodig is om aan zichzelf te kunnen werken en positieve stappen te kunnen zetten, en het lukt haar steeds beter om met de hulpverlening in gesprek te gaan. De komende periode zal gekeken worden wat [minderjarige] nodig heeft en welke doelen behaald moeten worden om [minderjarige] weer op een veilige manier terug te kunnen plaatsen naar een open setting. De kinderrechter zal de machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 11 juli 2024.

5.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 22 april 2024 tot 11 juli 2024;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 22 april 2024 tot 11 juli 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 30 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.