ECLI:NL:RBDHA:2024:6852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
09/016498-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een minderjarige door scoutingleider, met bijzondere aandacht voor zorg en waakzaamheid

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een scoutingleider die gedurende drie jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige uit zijn scoutinggroep. De verdachte, geboren in 1985, heeft de minderjarige, die toen tussen de 14 en 17 jaar oud was, zowel tijdens als buiten scoutingactiviteiten seksueel misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2018 tot en met 7 mei 2020 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. De rechtbank rekent de feiten in verminderde mate toe aan de verdachte, ondanks het ontbreken van een daartoe strekkend advies. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er een schadevergoeding van 10.000 euro toegewezen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de rol van de verdachte als scoutingleider, de vertrouwensband met het slachtoffer en de psychische problematiek van de verdachte, die zijn daden heeft bekend en spijt heeft betuigd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van een wederkerige liefdesrelatie. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/016498-23
Datum uitspraak: 7 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1985 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 23 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Eekhout naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 23 april 2024 - ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 7 mei 2020 te Alphen aan den Rijn en/of Rijnswaterwoude, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het in de vagina brengen en/of duwen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes penis en/of vinger(s), zulks terwijl die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 7 mei 2020 te Alphen aan den Rijn en/of Rijnswaterwoude, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004 die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) (meermalen) betasten van de borsten van die [slachtoffer] ; zulks terwijl die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
3
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van [geboortedag 2] 2020 tot en met 5 oktober 2021 te Alphen aan den Rijn en/of Rijnswaterwoude, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, door zijn penis en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of heen en weer bewegen en/of het betasten van de borsten van die [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de bewezen te verklaren feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL500-2022060498, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 408).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 april 2024.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 9 april 2022, inclusief bijlagen (p. 12-80).
3. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt op 20 september 2022 (p. 86-94).
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , opgemaakt op 6 juli 2023 door de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Den Haag en de griffier.
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [de vader] , opgemaakt op 20 september 2022 (p. 97-101).
3.2.
Bewijsoverwegingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij seksuele handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004 (hierna te noemen: de aangeefster), toen zij minderjarig was en terwijl zij aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De verdachte en de aangeefster hebben elkaar leren kennen via een scoutingvereniging in Alphen aan den Rijn. De verdachte fungeerde daar als ‘leiding’, in welke hoedanigheid hij (mede)verantwoordelijk was voor een groep kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaren. De aangeefster was lid van de groep waaraan de verdachte leiding gaf. Uit het dossier blijkt dat de verdachte tijdens scoutingactiviteiten ontuchtige handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster, heeft gepleegd met de aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank was de aangeefster op die momenten aan de zorg en/of waakzaamheid van de verdachte toevertrouwd, gelet op de rol van de verdachte als leiding.
De ontuchtige handelingen tussen de verdachte en de aangeefster hebben ook plaatsgevonden buiten scoutingactiviteiten om. Dit was in dezelfde periode, die in totaal zo’n drie jaar heeft beslagen. De rechtbank is van oordeel dat ook op die momenten sprake was van een situatie waarin de aangeefster aan de zorg en/of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd. Tussen de verdachte en de aangeefster bestond een leeftijdsverschil van 19 jaar, waaruit volgt dat sprake was van een grote mate van overwicht van de verdachte op de aangeefster. Daarnaast wierp de verdachte zich blijkens het dossier op als (informeel) vertrouwenspersoon voor de aangeefster en vertrouwden de ouders van de aangeefster haar ook buiten scoutingactiviteiten om toe aan de verdachte, omdat zij bij hem ‘haar ei kwijt kon’. Daarbij zagen zij geen gevaar in privécontact tussen de verdachte en de aangeefster vanwege zijn rol als scoutingleider, zo heeft de vader van de aangeefster verklaard. De rechtbank is van oordeel dat uit deze omstandigheden volgt dat ook buiten de scoutingactiviteiten om de feitelijke zorgplicht over de aangeefster tijdelijk of gedeeltelijk was overgedragen aan de verdachte. [1]
Ten aanzien van feit 1 komt de rechtbank tot bewezenverklaring van een kortere periode dan ten laste gelegd en dan volgens de officier van justitie kan worden bewezen verklaard. Daarbij baseert de rechtbank zich op de door de aangeefster opgestelde tijdlijn (bijlage 1 bij de aangifte). Daaruit blijkt dat de eerste keer dat de verdachte (met zijn vingers) seksueel is binnengedrongen bij de aangeefster op 1 november 2018 was. De rechtbank neemt 1 november 2018 daarom als beginmoment van de onder 1 bewezen te verklaren periode en zal de verdachte vrijspreken van de periode van 1 augustus 2018 tot 1 november 2018. Wel acht de rechtbank bewezen dat er al vanaf 1 augustus 2018 ontuchtige handelingen plaatsvonden tussen de verdachte en de aangeefster die niet mede bestonden uit seksueel binnendringen, zoals ten laste is gelegd onder 2.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 1 november 2018 tot en met 7 mei 2020 te Alphen aan den Rijn en Rijnsaterwoude, meermalen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het in de vagina brengen en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes penis en vinger(s), zulks terwijl die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
2
hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 7 mei 2020 te Alphen aan den Rijn en Rijnsaterwoude, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004 die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het telkens betasten van de borsten van die [slachtoffer]
,zulks terwijl die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
3
hij in de periode van [geboortedag 2] 2020 tot en met 5 oktober 2021 te Alphen aan den Rijn en Rijnsaterwoude, meermalen, telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, door zijn penis en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en heen en weer bewegen en het betasten van de borsten van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht niet te boven gaat en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Op die manier kan de verdachte de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis gestarte behandeling bij De Waag voortzetten en kan hij bij zijn gezin zijn. De verdediging heeft daarbij betoogd dat de bewezen verklaarde feite in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft gedurende een periode van bijna drie jaar ontuchtige handelingen gepleegd met een minderjarige. Het slachtoffer was toen tussen de 14 en 17 jaar oud. De handelingen bestonden onder meer uit vaginale seks, die minimaal 35 keer heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer had nog geen seksuele ervaring en is door de verdachte ontmaagd. Hij gebruikte geen voorbehoedsmiddelen. De verdachte en het slachtoffer kenden elkaar van een scoutinggroep. In de periode dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden was de verdachte de scoutingleider van het slachtoffer. In die hoedanigheid was het slachtoffer aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd. De verdachte nam bovendien de rol van vertrouwenspersoon op zich voor het slachtoffer dat een luisterend oor nodig had, en hij presenteerde zich ook als zodanig aan haar ouders. De verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op het slachtoffer had en het vertrouwen dat zij in hem stelde als haar scoutingleider en vertrouwenspersoon. Hij heeft alleen maar oog gehad voor bevrediging van zijn eigen behoeftes, zonder zich te bekommeren om de schade die hij daarmee bij het slachtoffer aanrichtte.
Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als deze vaak langdurige en ernstige emotionele schade kunnen toebrengen en een (verdere) normale en gezonde seksuele ontwikkeling in de weg kunnen staan. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog lang heeft gekampt met de negatieve gevolgen van de feiten en daarvoor ook professionele hulpverlening heeft gezocht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 maart 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten bekend. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft hij verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen, openheid van zaken gegeven en spijt betuigd voor hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan. De verdachte kwam daarbij oprecht over op de rechtbank en heeft toegelicht dat hij mede door de gevolgde behandeling bij De Waag tot het inzicht is gekomen dat erkenning van hetgeen het slachtoffer is overkomen, belangrijk is voor de verwerking ervan. De rechtbank houdt hier in het voordeel van de verdachte rekening mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsrapportage van 12 oktober 2023. Hieruit blijkt onder meer dat het leven van de verdachte een grillige levensloop kent en dat zijn verleden zeer belast is. De verdachte heeft in verschillende tehuizen verbleven, omdat zijn moeder niet in staat was om hem de benodigde pedagogische begeleiding en ondersteuning te bieden die hij als kind nodig had. Daarnaast heeft de verdachte meermalen te maken gehad met seksueel misbruik en zijn de ervaringen in de tehuizen dusdanig emotioneel/psychisch belastend geweest dat er van trauma’s gesproken kan worden. De verdachte heeft na een moeilijke adolescentieperiode zichzelf middels therapie kunnen herpakken en zijn leven positief op kunnen bouwen, met een gezinsleven en een stabiele adequate dagbesteding. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden acht de reclassering als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf voortzetting van een verplicht reclasseringscontact van belang, met daarbij voortzetting van de huidige behandeling bij De Waag. Dit vanwege de risicodomeinen emotioneel identificatie met kinderen, sociale afwijzing/eenzaamheid en impulsiviteit, waarop inzet van behandeling nodig is. De reclassering heeft informatie bij De Waag ingewonnen, waar de verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis onder behandeling staat. Uit die informatie blijkt dat bij de verdachte sprake is van een belaste voorgeschiedenis (trauma en verstoorde hechting), die mede hebben geleid tot emotionele beschadiging. Bij stress en overmatige prikkels valt de verdachte gemakkelijk terug in gedrag dat je zou verwachten bij mensen in jongere leeftijdsfasen. Onvervulde kinderlijke behoefte aan aandacht en waardering spelen hem dan parten, waardoor hij gemakkelijker over grenzen (van zichzelf en anderen) gaat.
Door de verdediging is verder een verslag van psychologisch onderzoek van De Waag overgelegd. Daaruit blijkt dat in september 2023 door GZ-psycholoog W. van der Bijl onderzoek is gedaan naar het sociaal-emotioneel functioneren van de verdachte. Geconcludeerd is dat in situaties waarin de verdachte fysiek en emotioneel onder druk staat, hij overspoeld kan worden door emoties. Zijn primaire behoefte is het reguleren van prikkels en het zoeken van nabijheid en bevestiging door een belangrijke ander. Daarbij is hij sterk gericht op bevrediging van eigen ongemak, controle willen hebben en de ander te gebruiken als iemand die iets voor hem kan betekenen. Het verlangen naar bevestiging staat centraal in de emotionele ontwikkeling van de verdachte, hetgeen een aanwijzing voor hechtingsproblematiek zou kunnen zijn. Emotioneel gezien scoort de verdachte op het niveau van een zeven tot twaalfjarige.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de behandelaar van de verdachte bij De Waag als deskundige gehoord. Deze heeft toegelicht dat de problematiek van de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij de gepleegde delicten. Trauma’s op het gebied van seksueel misbruik hebben bijgedragen aan zijn daderschap.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis die in de bewezen verklaarde feiten heeft doorgewerkt. De rechtbank ziet daarom aanleiding de feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Dit heeft een strafmatigende werking.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen. Zij zal daarbij echter niet het onvoorwaardelijke strafdeel in duur beperken tot de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, namelijk 47 dagen, zoals door de verdediging is bepleit. Dat betekent dat de verdachte opnieuw gedetineerd zal raken, wat ingrijpende gevolgen zal hebben voor zijn gezinsleven en zijn baan en zijn behandeling bij De Waag zal doorkruisen. Uit een oogpunt van vergelding en normbevestiging kan echter niet worden volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel van ten hoogste 47 dagen. Daarbij laat de rechtbank zwaar meewegen dat de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden gedurende een periode van bijna drie jaar, dat het verregaande seksuele handelingen betreft en dat het slachtoffer aan de zorg en/of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daaraan door de reclassering geadviseerde voorwaarden (hierna onder 9. vermeld), passend en geboden. Met het voorwaardelijke strafdeel wordt beoogd te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering tot schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, en gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag dient te worden gematigd tot € 4.000,- nu er sprake was van een wederkerige liefdesrelatie en het slachtoffer ook contact met de verdachte bleef zoeken. Daarnaast is de verdediging van mening dat het causale verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de immateriële schade niet duidelijk is, omdat uit het dossier naar voren komt dat het slachtoffer eerder zou zijn aangerand.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek reeds daarom kan worden aangenomen. Daarnaast is gebleken van geestelijk letsel bij de benadeelde partij, namelijk PTSS. Dit is een rechtstreeks gevolg geweest van de bewezen verklaarde feiten. Een mogelijke gebeurtenis die zich heeft voorgedaan vóór de bewezen verklaarde feiten, doet daaraan niet af. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-, waarbij zij meeweegt dat de benadeelde partij intensieve behandeling heeft ondergaan voor de PTSS en dat deze thans beëindigd is omdat de behandeldoelen zijn behaald. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 oktober 2021, zijnde de laatste dag van de pleegperiode, omdat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het door de rechtbank aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2021.
De rechtbank bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245, 247, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
18 (achttien) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd,onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (drie) jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, [adres 2] te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen straal van 5 kilometer van het woonadres van het slachtoffer, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van het openbaar ministerie;
- gedurende de proeftijd niet werkzaam is als scoutingbegeleider of als begeleider van minderjarige;
- gedurende de proeftijd geen scoutingswerkzaamheden verricht, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde daarin te begeleiden, waarbij voorwaarden zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 10.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. M. Peters, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.E.M. Lucas, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2024.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 1999, NJ 1999, 590.